ECLI:NL:GHLEE:2009:BH5086

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000371-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in milieuzaken na ongewone voorvallen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 6 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte was ten laste gelegd dat zij een ongewoon voorval, dat nadelige gevolgen voor het milieu kon veroorzaken, niet tijdig had gemeld aan de Gedeputeerde Staten van de provincie. Dit betrof een incident op 8 november 2006 waarbij binnen het bedrijf van de verdachte een mengsel van bitumen, superflux en IPP was vrijgekomen. Het hof oordeelde dat er sprake was van ongewone voorvallen, maar dat het dossier geen basis bood voor de vaststelling dat er daadwerkelijk schade voor het milieu was ontstaan of dreigde te ontstaan. Hierdoor kon de verdachte niet worden veroordeeld voor het ten laste gelegde feit.

De economische politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken van de beschuldigingen. De officier van justitie had hiertegen hoger beroep ingesteld, wat leidde tot het onderzoek in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een geldboete van € 1.200,-. Het hof heeft echter besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen en opnieuw recht te doen. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft het hof geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en heeft zij haar vrijgesproken.

Het arrest benadrukt het belang van tijdige meldingen van ongewone voorvallen aan de bevoegde autoriteiten, zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer. Echter, in dit geval was er onvoldoende bewijs dat er schade voor het milieu was of dreigde te ontstaan, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

Arrest van 6 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer,
op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Groningen van 3 december 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door P. Stel, financieel directeur van verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 1.200,-.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Het hof heeft ter terechtzitting de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Aan verdachte is thans ten laste gelegd dat:
zij in de gemeente [gemeente], op of omstreeks 8 november 2006, als degene die een inrichting, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, dreef, waarin zich toen een of meer voorvallen, als bedoeld in artikel 17.1 van voornoemde wet voorde(e)d(en) of had(den) voorgedaan, namelijk het 'overkoken', althans gaan stromen of lekken van menger 109, (telkens) al dan niet opzettelijk, die/dat voorval(len) niet zo spoedig mogelijk aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een vergunning krachtens artikel 8.1 van voornoemde wet voor een inrichting te verlenen, dan wel ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a van voornoemde wet, het orgaan was waaraan de melding werd gericht, in casu Gedeputeerde Staten der provincie [provincie], heeft gemeld, immers zijn/is genoemd(e) voorval(len) (telkens) in het geheel niet, althans pas op 5 december 2006, gemeld aan Gedeputeerde Staten der provincie [provincie].
Vrijspraak
Verdachte is ten laste gelegd dat zij - kort gezegd - een ongewoon voorval, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigden te ontstaan, niet, dan wel niet tijdig, aan de Gedeputeerde Staten der provincie [provincie] heeft gemeld.
Op 8 november 2006 hebben zich binnen het bedrijf van verdachte driemaal problemen voorgedaan met een menger, waarbij er een mengsel van bitumen, superflux en IPP is vrijgekomen, al dan niet in de vorm van damp. Naar het oordeel van het hof staat vast dat hier sprake was van ongewone voorvallen.
Gelet op het bepaalde in artikel 17.2 juncto artikel 17.1 van de Wet milieubeheer dienen ongewone voorvallen, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan te worden gemeld. Het dossier biedt evenwel geen basis voor de vaststelling dat hier schade voor het milieu is of dreigde te ontstaan, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. S. Zwerwer en
mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. M. Koster als griffier, zijnde
mr. Rietveld voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.