ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4547

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.022.013
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • J. Jonkman
  • A. Beversluis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschap en belanghebbendheid in ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, die zowel de biologische als juridische vader is van de minderjarige, was in eerste aanleg door de kinderrechter niet als belanghebbende aangemerkt. De kinderrechter oordeelde dat er geen sprake was van 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM, omdat de vader de minderjarige al meer dan zes jaar niet had gezien en er geen contact was geweest.

De vader heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de beschikking van de kinderrechter en om erkenning als belanghebbende in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 1:254, lid 4, van het Burgerlijk Wetboek, de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen op verzoek van een ouder, ongeacht of deze ouder gezag heeft. Het hof oordeelde dat de vader, als zowel biologische als juridische vader, in beginsel als belanghebbende moet worden aangemerkt in de procedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en bepaald dat de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt. Echter, het hof verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, omdat de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming waren toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van ouders in procedures rondom de bescherming van minderjarigen, en dat ouders in principe als belanghebbenden moeten worden beschouwd, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 februari 2009
Zaaknummer 200.022.013
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.H. Werink, kantoorhoudende te Groningen.
Belanghebbenden:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats moeder],
hierna te noemen: de moeder,
niet verschenen,
2. de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Groningen en Drenthe,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: de raad,
3. Leger des Heils, Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: LJ&R
niet verschenen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 1 december 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Groningen - in het kader van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming , regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (hierna ook: de raad) tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2000 in de gemeente [geboortegemeente] - bepaald dat de vader van [de minderjarige] niet als belanghebbende wordt aangemerkt in die procedure.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 30 december 2008, heeft de vader verzocht:
1. de beschikking van 1 december 2008 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat hij belanghebbende is in de zaak die betrekking heeft op de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige;
2. indien de rechtbank het verzoek van de raad ten aanzien van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft afgewezen, die beslissing eveneens te vernietigen, met alsnog toewijzing van de beide verzoeken.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van Bureau Jeugdzorg Groningen van 19 januari 2009 en een faxbericht van LJ&R van 28 januari 2009. Tevens heeft het hof kennisgenomen van de brieven van mr. Werink van 19 januari 2009 met bijlagen en van 20 januari 2009, met bijlage en van de brief van de raad van 22 januari 2009.
Ter zitting van 29 januari 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader en zijn advocaat, en de heer Kelderhuis namens de raad.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is [in] 2000 de minderjarige [de minderjarige] geboren. [de minderjarige] is - op 19 oktober 1999 - door de vader erkend.
2. De vader is - gelet op het vorenstaande - zowel de biologische als de juridische vader van [de minderjarige].
3. Aanvankelijk waren de vader en de moeder gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige]. Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 20 maart 2003 is het gezamenlijk gezag beëindigd, welke beslissing is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 12 november 2003. De moeder is thans derhalve alleen belast met het gezag over [de minderjarige].
4. Naar aanleiding van een onderzoek door de raad naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] is aan de kinderrechter verzocht een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van [de minderjarige] uit te spreken. De raad heeft in het door hem uitgevoerd onderzoek naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] de vader als belanghebbende aangemerkt, op grond waarvan hij is uitgenodigd voor de zitting van de kinderrechter op 19 november 2008. Op die zitting is de vader ook verschenen, maar heeft - na de door de moeder geuite bezwaren tegen het feit dat hij als belanghebbende is aangemerkt - de zitting verlaten. Zoals afgesproken heeft de vader zijn standpunt met betrekking tot de vraag of hij als belanghebbende kan worden aangemerkt schriftelijk aan de kinderrechter uiteengezet bij brief van 25 november 2008.
5. De kinderrechter heeft vervolgens beslist zoals hiervoor, bij 'Het geding in eerste aanleg', staat vermeld.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader [de minderjarige] ruim zes jaar niet meer heeft gezien en dat er in die periode geen sprake is geweest van enige vorm van contact.
Daarom is er, aldus de rechtbank, geen family life in de zin van artikel 8 EVRM meer, op grond waarvan zij de vader niet (meer) als belanghebbende heeft aangemerkt in deze bij de rechtbank aanhangige procedure.
Het oordeel van het hof
7. Ingevolge artikel 1: 254, lid 4, BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van - onder anderen - een ouder, waarbij, in tegenstelling tot in andere wettelijke bepalingen, geen onderscheid is gemaakt tussen een ouder met of zonder gezag. In het licht van het vorenstaande, alsmede gelet op het feit dat de vader zowel de biologische als juridische vader van [de minderjarige] is, op wiens verzoek derhalve een ondertoezichtstelling zou kunnen worden uitgesproken, dient hij in het kader van de kinderbeschermingsmaatregelen,
daaronder ook begrepen een in het kader van een (verzoek tot) ondertoezicht-stelling gedaan verzoek om (tevens) een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, in beginsel te worden aangemerkt als belanghebbende.
8. Het enkel ontbreken van family life, nog daargelaten of daarvan in deze sprake is, acht het hof onvoldoende om de vader in het kader van deze procedure de hoedanigheid van belanghebbende te onthouden/ontnemen.
9. Het vorenstaande laat onverlet dat in een procedure als de onderhavige een ouder onder zeer bijzondere omstandigheden niet als belanghebbende dient te worden aangemerkt, welke zeer bijzondere omstandigheden echter zijn gesteld noch gebleken. In ieder geval kan hetgeen de kinderrechter aan haar oordeel over het ontbreken van family life ten grondslag heeft gelegd, niet als zeer bijzondere omstandigheden worden aangemerkt, nog daargelaten hetgeen het hof hiervoor reeds heeft overwogen en beslist omtrent het al dan niet bestaan van family life.
10. Nog daargelaten of de vader niet reeds op andere gronden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn voorwaardelijk ingesteld hoger beroep zoals hiervoor bij "Het geding in hoger beroep" onder 2 omschreven, dient hij daarin in ieder geval niet-ontvankelijk te worden verklaard bij gebreke van belang, nu de voorwaarde waaronder hij dat hoger beroep heeft ingesteld niet is vervuld, omdat de verzoeken van de raad - naar de advocaat ter zitting van het hof heeft meegedeeld- zijn toegewezen.
Slotsom
11. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt dat [appellant], de vader van de minderjarige [de minderjarige], geboren [in] 2000 in de gemeente [geboortegemeente], als belanghebbende, als bedoeld in artikel 798 Rv., dient te worden aangemerkt in de zaak met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Jonkman en Beversluis, raadsheren, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 19 februari 2009 bijzijn van de griffier.