ECLI:NL:GHLEE:2009:BH4547
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Melssen
- J. Jonkman
- A. Beversluis
- Rechtspraak.nl
Ouderschap en belanghebbendheid in ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, die zowel de biologische als juridische vader is van de minderjarige, was in eerste aanleg door de kinderrechter niet als belanghebbende aangemerkt. De kinderrechter oordeelde dat er geen sprake was van 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM, omdat de vader de minderjarige al meer dan zes jaar niet had gezien en er geen contact was geweest.
De vader heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de beschikking van de kinderrechter en om erkenning als belanghebbende in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 1:254, lid 4, van het Burgerlijk Wetboek, de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen op verzoek van een ouder, ongeacht of deze ouder gezag heeft. Het hof oordeelde dat de vader, als zowel biologische als juridische vader, in beginsel als belanghebbende moet worden aangemerkt in de procedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en bepaald dat de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt. Echter, het hof verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, omdat de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming waren toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van ouders in procedures rondom de bescherming van minderjarigen, en dat ouders in principe als belanghebbenden moeten worden beschouwd, tenzij er zeer bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.