3. Het gaat in dit geding - zakelijk weergegeven - om het navolgende.
3.1. Maas Shipyard heeft in opdracht van [appellant] het m.s. Bornrif gebouwd. Ingevolge het op 30 juni 2005 gesloten bouwcontract zou de oplevering van het schip plaatsvinden op 25 april 2006. Deze datum is later verschoven naar 23 oktober 2006.
3.2. [directeur], hierna te noemen [directeur], is enig directeur en enig aandeelhouder van Maas Shipyard.
3.3. De bouw van het schip is ook verder ernstig vertraagd. Op 24 november 2006 is het schip weliswaar te water gelaten, maar het was toen nog niet klaar; onder meer ontbraken nog het roer en de schroef. Half februari 2007 heeft Maas Shipyard alle bouwactiviteiten stopgezet.
3.4. [appellant] heeft Maas Shipyard en [directeur] in kort geding gedagvaard, waarvan de mondelinge behandeling voor de voorzieningenrechter te Groningen heeft plaatsgevonden op 3 april 2007. Dit kort geding is geëindigd met een minnelijke regeling, neergelegd in een vonnis van 6 april 2007. In dit vonnis is Maas Shipyard veroordeeld om een groot aantal in het vonnis opgenomen werkzaamheden te verrichten, op straffe van verbeurte van dwangsommen indien aan het vonnis niet zou worden voldaan; voorts heeft [appellant] op grond van dit vonnis op 25 april 2007 een bankgarantie doen stellen door ING-bank ten bedrage van EUR 280.000,-- voor de betaling van door Maas Shipyard gesteld meerwerk.
3.5. Het kort gedingvonnis van 6 april 2007 is door Maas Shipyard niet nagekomen, waarna [appellant] Maas Shipyard en [directeur] wederom in kort geding heeft gedagvaard voor de voorzieningenrechter in Groningen. Bij vonnis van 18 juli 2007 is Maas Shipyard veroordeeld het schip uiterlijk op 12 oktober 2007 op te leveren op straffe van de verbeurte van dwangsommen van EUR 10.000,-- per dag tot een maximum van EUR 200.000,--; de vordering van [appellant] tegen [directeur] is afgewezen.
3.6. Op 15 november 2007 heeft [directeur] de personen die toen nog aan het schip werkten, naar huis gestuurd. Enkele dagen hierna is nog wel door enkele personen in opdracht van Maas Shipyard aan boord van het schip gewerkt.
3.7. Op 30 november 2007 heeft [appellant] met een beroep op het bouwcontract van 30 juni 2005 de afbouw van het schip zelf ter hand genomen.
3.8. De bouw van het schip is in de tweede week van oktober 2008 voltooid.
3.9. Maas Shipyard heeft op 15 augustus 2008 met verlof van de voorzieningenrechter te Groningen conservatoir beslag op het aan [appellant] in eigendom toebehorende m.s. Bornrif laten leggen voor een vordering begroot op EUR 5.000.000,-- wegens in hoofdsom verschuldigde bedragen van:
- laatste twee termijnen van de aanneemsom EUR 685.000,--
- ten onrechte door [appellant] ingeroepen bankgarantie 685.000,--
- ten onrechte door [appellant] ingehouden commissie 70.000,--
- gefactureerd meerwerk over 2006 en 2007 2.699.753,17
- schade door wegslepen schip 27.924,--
- schade wegens vervreemding bouwmaterialen 38.000,--
- af: ontvangen schikkingsbedrag -/- 40.000,-- Totaal EUR 4.165.017,17
3.10. [appellant] heeft in eerste aanleg in dit kort geding onder meer gevorderd het door Maas Shipyard op het m.s. Bornrif gelegde beslag op te heffen en Maas Shipyard te veroordelen de hiervoor onder 2. genoemde bankgarantie van EUR 280.000,-- te retourneren.
3.11. De voorzieningenrechter te Groningen heeft bij het bestreden vonnis van 12 september 2009 bepaald dat [appellant] met het m.s. Bornrif onder het gelegde beslag kan varen totdat de bodemrechter uitspraak heeft gedaan in door Maas Shipyard binnen de in het beslagverlof van 14 augustus 2008 genoemde termijn aanhangig te maken bodemprocedure. Voor het overige heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.12. De genoemde bodemprocedure is inmiddels door Maas Shipyard middels het starten van een procedure volgens het TAMARA-arbitragereglement aanhangig gemaakt.