Parketnummer: 24-002742-07
Parketnummer eerste aanleg: 17-747101-07
Arrest van 24 februari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van
23 oktober 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte vrij zal spreken van het primair ten laste gelegde en haar ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 500,- en tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Van de terechtzitting in eerste aanleg is geen proces-verbaal opgemaakt. Daarom kan het hof niet beoordelen of het onderzoek in eerste aanleg overeenkomstig de wet heeft plaatsgevonden en of het vonnis aan de wettelijke eisen voldoet. Het vonnis zal om deze reden worden vernietigd en het hof zal opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 13 december 2006, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente],
als verkeerdeelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (een autobus), daarmee rijdende op of over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het (terrein van het) autobusstation, aldaar, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte roekeloos, althans zeer, in elk geval aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest, aangezien verdachte met het door haar bestuurde motorrijtuig vanaf die weg, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de (eveneens) voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de [straat 1] en/of de [straat 2] op het wegdek haaientanden waren aangebracht, linksaf die [straat 1] is opgereden, in de richting van het centrum, zonder aan de bestuurster van een fiets, die - gezien verdachtes rijrichting - verdachte van links over die [straat 1] tegemoet reed, althans naderde, in ieder geval de plaats waar zij, verdachte, die manoeuvre uitvoerde reeds (zeer) dicht was genaderd, voorrang te verlenen, althans voor te laten gaan, waarbij of waarna verdachte met (de (linker)voorzijde van) het door haar bestuurde motorrijtuig is aangereden of (op)gebotst tegen de bestuurster van die fiets, althans die fiets, en die bestuurster met de door haar bestuurde fiets ten val is gekomen en (vervolgens) met het door verdachte bestuurde motorrijtuig is overreden, waardoor, althans mede waardoor, de bestuurster van die fiets, [slachtoffer] geheten, zwaar lichamelijk letsel, te weten een open bekkenbreuk en mogelijk een deels blijvende verlamming van het linkerbeen, werd toegebracht of zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering van normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair, zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
verdachte op of omstreeks 13 december 2006, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], als bestuurster van een motorrijtuig daarmee vanaf de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het (terrein van het) autobusstation, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de (eveneens) voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de [straat 1] en/of de [straat 2], op het wegdek haaientanden waren aangebracht, linksaf die [straat 2] overgaand in de [straat 1] is opgereden, in de richting van het centrum, zonder aan de bestuurster van een fiets, die - gezien verdachtes rijrichting - verdachte van links over die [straat 1] overgaand in de [straat 2] tegemoet reed, althans naderde, in ieder geval de plaats waar zij, verdachte, die manoeuvre uitvoerde reeds (zeer) dicht was genaderd, voorrang te verlenen, althans voor te laten gaan, waarbij letsel aan de bestuurster van die fiets is toegebracht en schade aan die fiets is ontstaan.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Zowel de advocaat-generaal als de raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Verdachte heeft verklaard dat zij de fietser [slachtoffer] niet heeft gezien, ondanks het feit dat zij - alvorens met de door haar bestuurde autobus de voorrangsweg op te rijden - goed heeft gekeken of er op de kruisende weg geen verkeer naderde dat zij voorrang diende te verlenen.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of uit bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 heeft aan het verkeersongeval waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Bij de beoordeling van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, LJN AO5322, NJ 2005, 252).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, een ervaren buschauffeuse, als bestuurster van een autobus op 13 december 2006 rond 16.20 uur het busstation van [plaats] verliet. Terwijl zij het terrein van het busstation afreed en de kruisende voorrangsweg, te weten de [straat 1] die op die plaats overgaat in de [straat 2], naderde, is zij afgeremd voor de op het wegdek aangebrachte haaientanden. Getuigen hebben verklaard dat zij daarbij rustig reed en ook stopte voor de haaientanden. Op het moment dat verdachte naar links keek, zag zij dat de weg vrij was en dat even verderop voor het zebrapad een stilstaande vrachtwagen schuin op de weg stond. Toen zij naar rechts keek, zag zij in de verte een auto naderen. Verdachte heeft verklaard meerdere malen naar links en rechts te hebben gekeken, alvorens zij optrok en linksaf de weg opreed. Deze verklaring van verdachte dat zij meerdere malen links en rechts heeft gekeken, wordt niet weersproken door de bewijsmiddelen. Verdachte is daarna langzaam de kruisende weg opgereden. Daarbij is de op die weg fietsende [slachtoffer], aan wie zij voorrang diende te verlenen, niet door verdachte gezien. [slachtoffer] is aangereden door verdachte en onder het linkervoorwiel van de bus terechtgekomen, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte rustig reed, voor de haaientanden is gestopt, meerdere malen links en rechts heeft gekeken en rustig de weg is opgereden, kan uit de enkele omstandigheid dat de verdachte de fietser aan wie zij voorrang had dienen te verlenen niet heeft gezien, hoewel deze voor haar wel waarneembaar moet zijn geweest en verdachte daarop haar rijgedrag had moeten afstemmen, niet volgen dat de verdachte, zich roekeloos of zeer onvoorzichtig of aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen het subsidiair ten laste gelegde, inhoudende dat verdachte:
op 13 december 2006, te [plaats], als bestuurster van een motorrijtuig daarmee vanaf de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het terrein van het autobusstation, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat 1] en/of de [straat 2], op het wegdek haaientanden waren aangebracht, linksaf die [straat 2] overgaand in de [straat 1] is opgereden, in de richting van het centrum, zonder aan de bestuurster van een fiets, die - gezien verdachtes rijrichting - verdachte van links over die [straat 1] overgaand in de [straat 2] tegemoet reed, voorrang te verlenen, waarbij letsel aan de bestuurster van die fiets is toegebracht en schade aan die fiets is ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
subsidiair: overtreding van artikel 62 juncto artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Strafbaarheid
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld nu niet bewezen kan worden dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof verwerpt dit verweer. Dat geen sprake is van aanmerkelijke schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, betekent niet dat verdachte in het geheel geen schuld heeft aan het bewezenverklaarde. Dat sprake is van afwezigheid van alle schuld is niet aannemelijk geworden.
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft op 13 december 2006 als bestuurster van een autobus geen voorrang verleend aan de op de kruisende weg fietsende [slachtoffer]. [slachtoffer] is daardoor onder de autobus terecht gekomen en heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Door zo te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 december 2008 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
De raadsvrouw heeft bepleit toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is alles overwegende en gelet op de omstandigheden van het geval, van oordeel dat het opleggen van een straf of maatregel wel is aangewezen, nu geen sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden de verdachte betreffende dat geen straf of maatregel zou moeten worden opgelegd. Derhalve wordt geen toepassing gegeven aan bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof is van oordeel dat de straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal - een geldboete van € 500,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van vier maanden - een passende bestraffing is voor het bewezenverklaarde feit.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 (oud), 24 (oud) en 24c (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 62, 80 en 92 (oud) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 177 (oud) en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 2 (oud) van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van vijfhonderd euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van vier maanden;
beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. G. Dam en
mr. F.R. Vermeer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier, zijnde
mr. Vermeer voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.