ECLI:NL:GHLEE:2009:BH3476

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003041-06
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met gevangenisstraf en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en krijgt een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 juni 2006, waarbij de verdachte de aangever, [slachtoffer], met kracht in het gezicht heeft gestompt en hem vervolgens meerdere keren tegen het hoofd heeft geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank Assen had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof oordeelt dat deze niet in verhouding staat tot de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.

Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de aangever in overweging genomen, waarbij het hof de oorspronkelijke verklaringen als geloofwaardig beschouwt, ondanks latere wijzigingen door de getuigen. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn rol in het incident, wat het hof als onbetrouwbaar heeft aangemerkt. De verdachte had een strafblad en was nog onder voorwaardelijke straf, wat meeweegt in de beslissing van het hof.

De vordering van de advocaat-generaal om een hogere straf op te leggen werd door het hof niet gehonoreerd, maar de gevangenisstraf van achttien maanden werd als passend en noodzakelijk beschouwd. Daarnaast gelast het hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en spreekt de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003041-06
Parketnummer eerste aanleg: 19-830153-06 en 19-810059-05 (tul)
Arrest van 19 februari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van
8 december 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Dekens, advocaat te Odoorn.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 27 september 2007, 20 maart 2008, 11 september 2008 en 5 februari 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal gelasten van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Assen d.d. 27 juni 2005 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2006 in de gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer],
- met kracht in het gezicht /tegen het hoofd heeft gestompt, (mede) ten gevolge waarvan hij ten val is gekomen, en/of
- (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag/zat, meerdere malen met kracht en/of met geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 11 juni 2006 in de gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
- met kracht in het gezicht /tegen het hoofd heeft gestompt, (mede) ten gevolge waarvan hij ten val is gekomen, en/of
- (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag/zat, meerdere malen met kracht en/of met geschoeide voet in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsoverweging
Door de raadsman is ter terechtzitting van het hof aangevoerd, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde. Een aantal getuigen, onder wie aangever, heeft aanvankelijk belastend verklaard over verdachte, maar heeft nadien de verklaring bijgesteld. Bij de beantwoording van de vraag of het primair of subsidiair ten laste gelegde door verdachte is begaan dient te worden uitgegaan van deze later, onder ede afgelegde, ontlastende verklaringen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de vroege ochtend van 11 juni 2006 werd [slachtoffer], nadat hij gewond was geraakt tijdens/na een avondje stappen, opgenomen in het ziekenhuis. Op 11 en 12 juni 2006 heeft de politie over het gebeurde een aantal getuigen gehoord, onder wie [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. [getuige 1] heeft verklaard op 11 juni 2006, omstreeks 9:11 uur, dat hij heeft gezien dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte, terwijl [slachtoffer] op de grond lag. [getuige 2] heeft op 11 juni 2006 verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer], terwijl hij op de grond lag, door een persoon een aantal keren tegen zijn hoofd werd geschopt. Zij heeft een signalement gegeven van de dader waar verdachte blijkens een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] ten tijde van zijn verhoor op 11 juni 2006 aan voldeed. [getuige 3] heeft op 12 juni 2006 verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] in zijn gezicht sloeg en dat [slachtoffer] hierdoor kwam te vallen. Hij heeft verder verklaard dat hij heeft gezien dat toen [slachtoffer] op de grond lag, verdachte [slachtoffer] meerdere keren tegen het hoofd heeft geschopt. De politie heeft op 13 juni 2006 in het ziekenhuis een verklaring van aangever opgenomen. Twee maal eerder, op 11 juni 2006 en 12 juni 2006, was dat vanwege de gezondheidstoestand van aangever niet doorgegaan. [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem hard tegen zijn gezicht stompte waardoor hij op de grond terecht kwam en dat hij vervolgens voelde en zag dat verdachte hem drie keer tegen zijn hoofd trapte. [slachtoffer] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard geen contact te hebben gehad met [getuige 1] en [getuige 3] tussen het moment waarop het geweld jegens hem op
11 juni 2006 heeft plaatsgevonden en het moment waarop hij op 13 juni 2006 aangifte deed. Zowel [getuige 1] als [getuige 3] hebben tegenover het hof eveneens aangegeven toen geen contact met aangever te hebben gehad.
[getuige 1], [getuige 3] en [slachtoffer] hebben aldus kort na het gebeurde gedetailleerd en met elkaar overeenstemmend over de gedragingen van verdachte verklaard. Daarnaast komen hun verklaringen overeen met wat [getuige 2] daaromtrent heeft verklaard. [slachtoffer] heeft vóór het afleggen van zijn verklaring geen contact gehad met [getuige 1] of [getuige 3].
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd omtrent de gebeurtenissen op 11 juni 2006. Hij heeft bij de politie steeds verklaard [slachtoffer] niet te hebben geslagen of geschopt. Hij zou wel hebben gezien dat zijn broer, [naam broer], aangever zou hebben geduwd en dat aangever op de grond lag. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte vervolgens verklaard dat hij [slachtoffer] met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen en dat hij vervolgens samen met de aangever op de grond is gevallen, waarbij hij bovenop aangever viel. [slachtoffer] zou bij het vallen hard op de grond terecht zijn gekomen. Deze verklaring heeft verdachte ter terechtzitting van het hof herhaald.
[slachtoffer] heeft op 20 oktober 2006 bij de politie verklaard dat hij zijn aangifte wilde intrekken, omdat hij bij nader inzien alleen door verdachte was geslagen. Hij was - zakelijk weergegeven - op 11 juni 2006 toch niet door verdachte geschopt, maar alleen samen met hem gevallen. [slachtoffer] heeft deze - gewijzigde - verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris herhaald. Daarbij heeft hij aangegeven dat zijn oorspronkelijke aangifte niet was gebaseerd op zijn eigen herinneringen, maar op hetgeen hij in het ziekenhuis van getuigen, - onder wie [getuige 1] - had gehoord. Ook [getuige 1] en [getuige 3] hebben bij de rechter-commissaris hun oorspronkelijke verklaring gewijzigd, in dier voege dat zij - zakelijk weergegeven - hebben verklaard dat zij - in weerwil van hun eerdere verklaring - op 11 juni 2006 niet hebben gezien dat verdachte [slachtoffer] schopte of sloeg. Zowel [slachtoffer] als [getuige 1] en [getuige 3] hebben hun - gewijzigde - verklaring ter terechtzitting van het hof herhaald. [slachtoffer], noch [getuige 1], noch [getuige 3] hebben het hof duidelijk kunnen maken waarom zij aanvankelijk hebben verklaard als boven omschreven of waarom de verklaringen enige tijd later zo ingrijpend waren veranderd met betrekking tot de gedragingen van verdachte.
Gelet op vorenstaande - in onderling verband te beschouwen - omstandigheden acht het hof de op 11, 12 en 13 juni 2006 afgelegde verklaringen van [getuige 1], [getuige 3] en [slachtoffer] geloofwaardig. Dit in tegenstelling tot hun nadien afgelegde - gewijzigde - verklaringen. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2006 in de gemeente [pleeggemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer],
- met kracht in het gezicht heeft gestompt, ten gevolge waarvan hij ten val is gekomen, en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na een avondje stappen heeft verdachte op 11 juni 2006 [slachtoffer] in zijn gezicht gestompt en hem, terwijl hij op de grond lag, meermalen met geschoeide voet hard tegen zijn hoofd geschopt. [slachtoffer] is hierdoor buiten bewustzijn geraakt. In het ziekenhuis bleek dat hij onder meer een hersenkneuzing had opgelopen. Verdachte heeft door zijn manier van handelen de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] ernstig aangetast. Delicten als deze veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en omstanders. Door het meermalen en met kracht schoppen van verdachte van een weerloos persoon tegen het hoofd, een zeer kwetsbaar lichaamsdeel, had die persoon het leven kunnen verliezen.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 25 november 2008 - reeds meermalen voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Bovendien liep verdachte nog in een proeftijd, waarbij de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf mede een stok achter de deur moest zijn om geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft zich daarvan klaarblijkelijk niets aangetrokken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en ook noodzakelijke bestraffing is. Voor oplegging van een hogere gevangenisstraf - zoals door de advocaat-generaal gevorderd - ziet het hof geen aanleiding. De door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden doet echter - mede in het licht van verdachtes strafrechtelijke verleden - onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Assen d.d. 27 juni 2005, is veroordeelde veroordeeld tot (onder meer) vier maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Blijkens het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 12 juli 2005. De proeftijd is ingegaan op 12 juli 2005. De officier van justitie heeft op 16 november 2006 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf, omdat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Nu gebleken is dat veroordeelde het hiervoor bewezen verklaarde feit heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, namelijk binnen het eerste jaar van die proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de vordering tenuitvoerlegging toewijzen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 45, 63 (oud) en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter te Assen van 27 juni 2005 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van
mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.