ECLI:NL:GHLEE:2009:BH3140

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000926-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring zonder oplegging van straf aan minderjarige verdachte na straatruzie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 17 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen. De minderjarige verdachte was eerder veroordeeld voor openlijk geweld in vereniging tegen een slachtoffer tijdens de Nacht van [plaats] op 20 en 21 juli 2007. De kinderrechter had een straf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 februari 2009 heeft de advocaat-generaal gevorderd tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, gezien de relatief geringe ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, wat resulteerde in letsel. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte als minderjarige was vervolgd terwijl andere volwassen verdachten niet waren vervolgd. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van schending van de procesorde en dat de vervolging van de verdachte terecht was.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er geen nieuwe incidenten waren na het voorval, besloot het hof het vonnis van de kinderrechter te vernietigen. Het hof verklaarde de verdachte schuldig, maar legde geen straf of maatregel op, rekening houdend met de ontwikkeling en opvoeding van de verdachte. Dit arrest benadrukt de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij de behandeling van minderjarigen in het strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 24-000926-08
parketnummer eerste aanleg: 18-641183-07
Arrest van 17 februari 2009 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 31 maart 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. R.J.E. van Haarst, advocaat te Winschoten.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De kinderrechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 3 februari 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal beslissen tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 20 juli 2007 tot en met 21 juli 2007 te [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [straat], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het duwen en
- het meermalen slaan en
- het meermalen schoppen en
- met kracht een trap geven in de buik;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 20 juli 2007 tot en met 21 juli 2007 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
- meermalen heeft geslagen en
- meermalen heeft geschopt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Hiertoe is gesteld dat de verdachte, als minderjarige, ten onrechte wèl is vervolgd, waar de andere, volwassen verdachten die betrokken waren bij de ten laste gelegde gedraging, niet zijn vervolgd, maar een beslissing tot voorwaardelijk sepot hebben ontvangen. Voorts heeft de verdachte ten gevolge van de ingestelde strafvervolging moeten meewerken aan het afstaan van DNA, hetgeen door de verdachte als (onnodig) stigmatiserend is ervaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat de beslissing tot vervolging - gelet op de belangen van de verdachte - onnodig zwaar belastend is voor de verdachte en dat die beslissing niet zorgvuldig en niet proportioneel is.
Oordeel van het hof
Het oordeel over de opportuniteit van vervolging berust in beginsel bij het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie kan slechts dan niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer zich omstandigheden voordoen waaruit blijkt dat ten tijde van het instellen van de vervolging zodanig is gehandeld in strijd met algemene beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling in zijn zaak is tekortgedaan.
Uit de stukken, noch uit de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is zulks gebleken of aannemelijk geworden. Omstandigheden die op dit punt tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn het hof niet gebleken.
Het openbaar ministerie heeft bij brief van 4 januari 2008 de verdachte in de gelegenheid gesteld strafvervolging te voorkomen door een taakstraf van 40 uren te verrichten.
De raadsman van de verdachte heeft hierop bij brief van 17 januari 2008 aan het openbaar ministerie meegedeeld dat de verdachte hiermee niet akkoord gaat en de dagvaarding zal afwachten.
Hieruit volgt dat de verdachte dagvaarding - en derhalve strafrechtelijke vervolging - kon verwachten.
Het hof acht het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en verwerpt het daarop betrekking hebbende verweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 20 juli 2007 tot en met 21 juli 2007 te [plaats] met anderen op of aan de openbare weg, het [straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het duwen en het meermalen slaan en het meermalen schoppen en met kracht een trap geven in de buik.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair -
het openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
Bij de bepaling van de in deze zaak passende strafrechtelijke afdoening heeft het hof gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de nacht van 20 juli 2007 op 21 juli 2007, in de druk bezochte en als feestelijk bedoelde Nacht van [plaats], samen met anderen op straat schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer]. Op de achtergrond van dit incident speelt een familieconflict tussen volwassenen, onder wie de ouders van de verdachte. Dit conflict is in de bewuste nacht geëscaleerd bij een treffen tussen de beide kampen die zijn ontstaan ten gevolge van dat familieconflict.
De verdachte en haar medeverdachten hebben door hun gewelddadige optreden een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en voorts hebben zij gevoelens van onveiligheid opgewekt bij het uitgaanspubliek dat hier ongewild getuige van is geweest.
Daarnaast is dergelijk openlijk gewelddadig optreden in het algemeen - en in vereniging in het bijzonder - zeer bedreigend en versterkt het de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door haar handelen hieraan bijgedragen.
Bij de beoordeling van dit alles is echter enige relativering op zijn plaats, nu de ouders van de verdachte zich bepaald niet onbetuigd hebben gelaten in het treffen tussen de beide kampen en hiermee een slecht voorbeeld aan hun dochter hebben gegeven. Aan de verdachte - die consequent, en kennelijk tegen beter weten in, heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde - is met de bewezenverklaring van het ten laste gelegde thans voldoende duidelijk gemaakt dat haar wel degelijk een strafrechtelijk verwijt te maken valt.
Gelet op de relatief geringe ernst van het feit, in samenhang bezien met de hierboven omschreven omstandigheden waaronder dit is begaan, is het hof van oordeel dat volstaan kan worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 november 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omtrent de verdachte uitgebrachte rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 17 december 2007 en 7 januari 2009, alsmede met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Hieruit komt naar voren dat er geen bijzondere zorgen zijn met betrekking tot de ontwikkeling en levensstijl van de verdachte en dat zij concrete bezigheden en plannen heeft op het gebied van opleiding en werk. Voorts is er na het treffen in de Nacht van [plaats] geen sprake geweest van nieuwe incidenten met de familie en is sprake van een stabiele situatie thuis.
Strafoplegging is, bezien vanuit het belang van de ontwikkeling en opvoeding van de verdachte, gelet op het bovenstaande onwenselijk.
Toepassing van wetsartikelen zoals deze golden in de pleegperiode
Het hof heeft gelet op de artikel 9a en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte als voormeld onder primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat aan [verdachte] geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. J.F. Aalders, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier.
Mr. Aalders is buiten staat dit arrest te ondertekenen.