ECLI:NL:GHLEE:2009:BH1216

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000448-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsverkrachting en de bewijsconstructie in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 28 januari 2009, betreft het een hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Assen. De verdachte, geboren in 1990, was betrokken bij een groepsverkrachting die plaatsvond op 15 september 2007. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster, hoewel niet volledig ondervraagd, ondersteunend bewijs vond in andere verklaringen van medeverdachten en getuigen. Het hof concludeerde dat de aangeefster onder dwang was gebracht door de groep jongens, waaronder de verdachte, die haar meebrachten naar een station en haar seksuele handelingen lieten ondergaan. De verdachte werd vrijgesproken van twee van de drie tenlastegelegde feiten, maar het hof achtte het derde feit, medeplegen van verkrachting, bewezen. De verdachte had geen seksuele handelingen verricht, maar zijn aanwezigheid en acties, zoals het filmen van de handelingen en het kopen van condooms, werden als ondersteunend aan de groepsdynamiek beschouwd. Het hof legde een jeugddetentie op van 127 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen van € 4.939,57, met een schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000448-08
Parketnummer eerste aanleg: 19-700682-07
Arrest van 28 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 5 februari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte 4],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.H. Thasing, advocaat te Emmen.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, een beslissing genomen over het inbeslaggenomen voorwerp en over de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 29 juli 2008, 5 november 2008 en 14 januari 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 22 januari 2008.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 127 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Aan de proeftijd dient de bijzondere voorwaarde te worden verbonden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als deze inhouden dat verdachte een of meer cursussen dient te volgen. Daarnaast vordert de advocaat-generaal (hoofdelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 6.358,92, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waarin de wijziging is aangebracht, die de eerste rechter heeft toegelaten. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Het hof heeft ter terechtzitting de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Een fotokopie van die vordering is aan dit arrest gehecht.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van betrokkenheid van verdachte bij het aldaar ten laste gelegde. Het hof acht verdachtes verklaringen hierover geloofwaardig, inhoudende dat hij zich weliswaar op de betreffende rotonde bevond, maar zich geheel afzijdig heeft gehouden van de beide incidenten. Hij verklaart daar slechts te hebben gewacht met de intentie om zijn belofte na te komen om een van zijn medeverdachten achter op zijn fiets naar het NS-station te brengen. Verdachtes verklaringen hierover vinden steun in die van de aangeefsters en van diverse medeverdachten. Het hof acht daarom niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Overwegingen omtrent het bewijs van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat door verdachtes medeverdachten weliswaar seksuele handelingen zijn verricht jegens aangeefster, maar dat er daarbij - kort gezegd - geen sprake is geweest van de voor een bewezenverklaring van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht vereiste dwang.
Met betrekking tot de feitelijke omstandigheden van het onder 3 ten laste gelegde en de context, waarbinnen een en ander is begaan, stelt het hof het navolgende vast.
Een groep van acht jongens is op weg naar het NS-station in [plaats 1]. Bij enkele van verdachtes medeverdachten is sprake van een uitgelaten stemming. Zij hebben zojuist een voetbalwedstrijd gespeeld dan wel gezien, waarin een onbevredigende gelijkstand was bereikt en waarna een vechtpartij ontstond tussen enerzijds de spelers van [voetbalclub 1], waartoe verdachte en enkele van zijn medeverdachten behoorden, en [voetbalclub 2] anderzijds. Uit de verklaringen van diverse medeverdachten valt af te leiden dat met name de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] tijdens hun gezamenlijke gang naar het station op zoek zijn naar meisjes om seks mee te hebben. Zij bellen onderweg tevergeefs enkele meisjes om (met dat doel) een afspraak te maken.
[medeverdachte 5] verklaart daarover (pag. 871 en 881 van het ambtsedig proces-verbaal): "Foto 4 en foto 2 waren de hele tijd bezig met hun mobiele telefoons. Ze zochten telefoonnummers en probeerden meisjes te bellen. Ze zeiden daarbij dingen als ik heb echt zin in neuken." En: "Ze bleven tot aan het station bellen. Ze wilden gewoon neuken. Ze waren geil. Dit waren de jongens van foto 2 (het hof stelt op grond van de lijst in het proces-verbaal, inhoudende de foto's van verdachten, met vermelding van de naam van de op de foto afgebeelde verdachte) vast: [medeverdachte 1]) en foto 4 ([medeverdachte 3])."
[medeverdachte 6] (pag. 927) verklaart: "Ze waren uit op seks. Dat zeiden ze onderweg op de fiets."
[medeverdachte 1] verklaart (pag. 683): "We hebben het erover dat we zin hebben in seks. Dit zeggen [medeverdachte 3] en ik tegen elkaar."
[medeverdachte 7] verklaart (pag. 647): "[medeverdachte 1]) was, zeg maar, heel geil. Hij wilde een meisje scoren. Hij had zijn hormonen niet onder controle."
In dat beeld passen de feiten 1 en 2, die in tijd aan feit 3 voorafgaan: leden van de groep jongens spreekt enkele meisjes aan, houdt hen staande, valt hen lastig en betast hen. Aan hun weerstand wordt geen aandacht besteed.
Aangekomen bij het station ziet medeverdachte [medeverdachte 7] een alleen voor hem bekend meisje op een bankje zitten, tezamen met een vriend ([getuige 3]) en een vriendin ([getuige 2]). Het meisje is de latere aangeefster [slachtoffer 3].
[medeverdachte 1] verklaart over dat moment (pag. 687): "Hij ([medeverdachte 7]) zei: nou is het raak, of zoiets. Hij bedoelde: nu hebben we seks. Hij zei ook dat het een sletje was."
[medeverdachte 3] verklaart (pag. 771): "Ach, ze is gewoon een sletje, een Banga, zo heet dat bij ons. Je hebt van die meiden die alles maar doen. En toen ben ik er maar bij gaan staan."
Vervolgens wordt aangeefster bij het station door de haar bekende [medeverdachte 7] benaderd.
Volgens de verklaring van aangeefster (pag. 519) vraagt [medeverdachte 7] haar even met hem mee te lopen onder het (vals gebleken) voorwendsel dat hij haar iets moet vertellen. Ze gaat op zijn verzoek in. Hij blijkt haar echter niets te vertellen te hebben en haar slechts de vraag te stellen hoe het met haar gaat. Aangeefster verklaart: "Ik ben erin getrapt". Er voegen zich enkele andere jongens bij hen. Aangeefster wordt volgens haar eigen verklaring vastgepakt en meegevoerd.
Taxichauffeur [getuige 1] verklaart (pag. 619 en 620) dat de jongens om het meisje heen staan, dat zij bij haar arm wordt beetgepakt, dat zij steeds terugtrekt en dat hij daar een raar gevoel bij kreeg. Hij verklaart: "Volgens mij was ik daar tussen 18.00 en 18.30 uur."
[getuige 2], met wie aangeefster op het bankje bij het station zit, verklaart (pag. 583) dat aangeefster door een Somalische jongen wordt geroepen, dat twee jongens zich daarbij voegen en dat allen weglopen. [getuige 2] ziet dat aangeefster terug wil naar het bankje, maar dat zij wordt vastgepakt en meegenomen, waarop [getuige 3] de politie belt. [getuige 3] verklaart daarover onder meer: "Ik heb (tegen de politie) gezegd dat ik dacht dat mijn vriendin werd verkracht door jongens."
[getuige 3], die eveneens met aangeefster op het bankje bij het station had gezeten, verklaart (pag. 591): "Vervolgens liep ze weg of werd meegetrokken. [getuige 2] zei dat [slachtoffer 3] van de jongens weg wilde lopen, maar dat ze werd meegetrokken. Ik keek toen en zag hetzelfde. Ik hoorde de jongens zeggen: 'Ik wil haar niet' en 'Toe, pak haar'."
[medeverdachte 1] verklaart (pag. 689), dat het meisje meeloopt tot aan de bloembak. Daar zegt ze: "Nee, een andere keer." En (pag. 675): "Dan slaat iemand een arm om haar heen en zegt: ga effe mee. Ze loopt mee en stopt. Er wordt gezegd: We gaan wat leuks doen. Ze wordt aan haar kont aangeraakt."
[medeverdachte 8] antwoordt op de vraag of het meisje vrijwillig meeliep (pag. 911): "In het begin wel. Toen de groep wat verder doorliep, zag ik dat het wat meer trekwerk werd. Ik zag toen dat een van de jongens het meisje aan haar arm meetrok. Ik zag dat hij dat met twee handen deed. ...Kort daarop kwam de jongen op foto 2 ([medeverdachte 1]) en die begon haar aan haar andere arm te trekken."
Verdachte [verdachte 4] verklaart (pag. 831): "Het meisje zei zoiets als ik weet het niet, ik weet het niet."
[medeverdachte 2] verklaart (pag. 752): "Ze liep tussen [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 3] in. Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 3] hadden haar vast. Eentje om haar middel en eentje om haar schouder."
[medeverdachte 3] verklaart (pag. 770): "Toen liepen wij het perron af en ze zei nog: We gaan niet verder dan hier, hoor."
In een proces-verbaal van bevindingen (pag. 540) is gerelateerd: "Op genoemde dag en datum
(15 september 2007, om 18.15 uur) kregen wij, verbalisanten, het verzoek te gaan naar het station te [plaats 1]. Wij waren omstreeks 18.20 uur ter plaatse."
Verdachte en zijn medeverdachten alsmede aangeefster verklaren gelijkluidend met betrekking tot de aard van de seksuele handelingen, die er vervolgens - nadat zij op de hiervoor omschreven wijze door de groep werd meegenomen - door en bij aangeefster zijn verricht en zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Met betrekking tot de dwang die op aangeefster werd uitgeoefend ter zake van de door haar verrichte en ondergane seksuele handelingen en de kenbaarheid van die dwang voor verdachte en zijn medeverdachten overweegt het hof het navolgende.
Uit het hiervoor omschrevene komt naar voren dat enkele leden van de groep de intentie hadden om seksueel contact te hebben met een meisje. De rest van de groep ging hierin mee. Kennelijk nemen verdachte en zijn medeverdachten op de mededeling van één van hen voetstoots aan dat aangeefster een twijfelachtige reputatie heeft op seksueel gebied. Zij voeren haar mee zoals hiervoor omschreven. Zij slaan geen acht op de weerstand die het meisje klaarblijkelijk biedt. Het betreft een groep van zes jongens in de leeftijd van 16 tot 18 jaar. Het meisje is 16 jaar oud.
Twee (aanvankelijke) medeverdachten hebben zich, mede op grond van hun waarnemingen aangaande de geboden weerstand, teruggetrokken uit het groepsgebeuren.
Uit de verklaring van taxichauffeur [getuige 1] over het tijdstip van zijn waarneming hoe het meisje werd meegevoerd, in combinatie met het tijdstip van aankomst van de politie, onmiddellijk nadat de seksuele handelingen hadden plaatsgevonden, volgt dat er - gelet op de korte tijdspanne daartussen - een directe relatie is tussen de binnen dat tijdsbestek uitgevoerde dwang- en feitelijke handelingen en de (daarop volgende) seksuele handelingen.
Het hof leidt uit het hiervoor geciteerde af dat aangeefster geen andere keus zag dan zich te onderwerpen aan de - door groepsdynamiek gestuurde - gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten. Het feit dat aangeefster op de twee verschillende plaatsen waarop de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, bij en achter de tandartspraktijk, zich niet (kenbaar) heeft verzet tegen de aldaar gepleegde vergaande seksuele handelingen, ontneemt niet het beschreven dwingende karakter aan de situatie.
De waarnemingen omtrent de (on)vrijwilligheid van aangeefster van de ter terechtzitting van
14 januari 2009 gehoorde getuige [getuige 4] laat het hof buiten beschouwing, nu hij heeft verklaard het meisje pas later te hebben gezien, nadat zij al was meegenomen vanaf het station. Daaruit volgt dat hij de wijze waarop aangeefster werd meegevoerd vanaf het station niet heeft gezien. De daarbij naar het oordeel van het hof jegens haar uitgeoefende dwang en feitelijkheden, heeft hij derhalve niet kunnen waarnemen.
Het hof constateert dat de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht met betrekking tot de verklaring van aangeefster.
Het hof heeft daarom bij de bewijsconstructie gebruik gemaakt van de verklaring van aangeefster, voor zover die overeenkomst met meerdere andere verklaringen van (mede)verdachten en getuigen en die in zoverre dan ook betrouwbaar kan worden geacht. Het gebruik van de verklaring van aangeefster op deze wijze voldoet naar het oordeel van het hof aan de maatstaven van artikel 6, lid 1, jo. lid 3 van het EVRM met betrekking tot het 'fair trial'-beginsel. Het hof heeft immers - nu het ondervragingsrecht niet kon worden geëffectueerd - geen gebruik gemaakt van de verklaring van aangeefster daar waar de verdediging de juistheid van haar verklaring heeft betwist en deze geen steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Het hof merkt nog op dat de verdediging geen wens tot het verrichten van een betrouwbaarheidsonderzoek naar de verklaring van aangeefster heeft kenbaar gemaakt.
Anders dan de advocaat-generaal heeft het hof in zijn bewijsconstructie geen gebruik gemaakt van de filmopname, die van een gedeelte van het incident is gemaakt met de mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2]. Dit bewijsmateriaal acht het hof niet redengevend in de gekozen bewijsconstructie. Het hof merkt daarbij wel op dat het aangetroffen filmpje niet strijdig is met het gekozen bewijsmateriaal.
Overwegingen omtrent het bewijs van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachtes betrokkenheid bij het onder 3 ten laste gelegde niet van zodanige aard en (zeker) intentie was, dat deze een bewezenverklaring zou rechtvaardigen van het medeplegen van verkrachting. De raadsman heeft daartoe - onder meer - aangevoerd dat verdachte weliswaar deel uitmaakte van de betreffende groep, maar zich daarbij geheel aan de zijlijn bevond. Toen hij werd geconfronteerd met de seksuele handelingen van zijn medeverdachten met aangeefster, heeft hij zich enkel uit nieuwsgierigheid niet gedistantieerd. Verdachte heeft niet aan de handelingen deelgenomen en ging ervan uit dat de deelname van aangeefster daaraan vrijwillig was. Hij heeft weliswaar, samen met een van zijn medeverdachten, condooms gekocht, maar dit kan hoogstens worden uitgelegd als een faciliterende activiteit en niet als deelname aan het groepsgebeuren. De raadsman heeft het hof verzocht verdachte (ook) vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Het onder 3 ten laste gelegde vond plaats in de directe nabijheid van het NS-station te [plaats 1]. Aldaar aangekomen, had verdachte zijn belofte om een van zijn medeverdachten naar diens trein te brengen ingelost. Niettemin bleef hij, ook na aankomst op het station, deel uitmaken van de betreffende groep, waarvan een subgroep nadrukkelijk op zoek was naar een of meer meisjes om seksueel contact mee te hebben. Verdachte bevond zich in de nabijheid van aangeefster, toen zij werd meegenomen door enkele van zijn medeverdachten. Verdachte heeft waargenomen dat het meisje weerstand bood. Hij heeft over dat moment verklaard (pag. 831): "Ik zag dat iemand een arm om haar heensloeg. Dat meisje zei zoiets van: Ik weet het niet, ik weet het niet." Gelet op de waarnemingen van anderen kan het niet anders dan dat verdachte heeft gezien op welke wijze aangeefster werd meegenomen. Naar het oordeel van het hof is voor verdachte duidelijk geweest dat dat is gebeurd onder dwang van de groep. Het daarbij uitgeoefende geweld en de feitelijkheden, waarna de bewezen verklaarde seksuele handelingen plaatsvonden, heeft het hof in de voorgaande overwegingen reeds nader geëxpliciteerd Verdachte heeft zich daarvan niet gedistantieerd, zoals [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6], die zich ook in de groep bevonden, dat op basis van wat zij hebben gezien en gehoord wèl hebben gedaan. Verdachte heeft - op grond van wat voor motieven dan ook - de plaats waar de seksuele handelingen plaatsvonden opgezocht. Hij heeft de seksuele handelingen gadegeslagen en daarvan een, kort daarop gewiste, filmopname gemaakt met zijn mobiele telefoon. Voorts is hij, tezamen met een van zijn medeverdachten, ingegaan op het vanuit de (sub)groep komende verzoek om condooms te kopen, wetende waarvoor die bestemd zijn, en heeft hij deze condooms afgeleverd op de plaats waar de seksuele handelingen plaatsvonden.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat door verdachte geen seksuele handelingen jegens aangeefster zijn gepleegd. Met dit gegeven zal in de strafmaat rekening worden gehouden. Dit neemt niet weg dat verdachte door zijn aanwezigheid op de plaats waar de seksuele handelingen plaatsvonden de groep getalsmatig heeft versterkt, daarmee deel uitmakend van een zeker homogeen verband, en hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid zich op enig moment te distantiëren van het gebeuren. Hij heeft bovendien daarbij de hiervoor genoemde acties ondernomen: het filmen van hetgeen door hem werd waargenomen en het ondersteunen daarvan door de aankoop en de levering van condooms.
Op grond van het vorenstaande acht het hof bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
3 primair.
hij op 15 september 2007 te [plaats 1], tezamen en in vereniging met anderen, door geweld of andere feitelijkheden, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hierin bestaande dat verdachte en/of een van zijn mededaders
- de borsten van die [slachtoffer 3] hebben betast en
- hun penis door die [slachtoffer 3] hebben laten aanraken/vasthouden en
- zich door die [slachtoffer 3] hebben laten aftrekken en
- hun penis in de mond van die [slachtoffer 3] hebben geduwd en
- hun vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 3] hebben geduwd en
- hun penis in de vagina van die [slachtoffer 3] hebben geduwd,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte en/of een of meer van zijn mededaders
- die [slachtoffer 3] hebben vastgepakt en
- die [slachtoffer 3] hebben meegevoerd en
- die [slachtoffer 3] hebben vastgehouden en
- gebruik hebben gemaakt van het numerieke en fysieke overwicht van verdachte en zijn mededaders op die [slachtoffer 3],
en aldus voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
3 primair
medeplegen van verkrachting.
Strafbaarheid
Uit de psychologische rapportage van [deskundige 2], GZ-psycholoog, komt naar voren dat niet kan worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte vertoont echter vermijdingsgedrag als gevolg van parentificatie. Zijn opstelling wordt gekenmerkt door een gebrekkig probleembesef en het ontbreken van zicht op zijn aandeel in probleemsituaties.
Zijn angst om door anderen afgewezen te worden en verlating te vermijden heeft hem beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde. Gezien de tekortschietende opvoedingsvaardigheden van zijn moeder, de langdurige afwijzing van het gezin door de woonomgeving en de regelmatig escalerende thuissituatie door de agressie van zijn broer, heeft verdachte zijn sociaal-emotionele vaardigheden onvoldoende kunnen uitbouwen. Hij wordt hierdoor licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Het hof verenigt zich met voormelde conclusie en maakt die tot de zijne. Het hiervoor bewezen verklaarde zal derhalve aan verdachte worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate. Strafuitsluitingsgronden worden overigens niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is betrokken geweest bij een ernstig zedenmisdrijf. Het delict werd in groepsverband begaan en de wijze waarop het slachtoffer door deze groep is bejegend duidt naar het oordeel van het hof op grensoverschrijdend gedrag en respectloosheid. Het meisje werd gereduceerd tot een object waarvan gebruik kon worden gemaakt. Het hof heeft kennis kunnen nemen van het feit dat haar psychische conditie na het gebeuren uitermate slecht moet worden genoemd. Hoewel dit toestandsbeeld wellicht niet volledig is terug te voeren op het betreffende feit, laat dit onverlet dat het gebeuren een uiterst vernederende en kwetsende ervaring voor haar is geweest.
Het hof is van oordeel dat rekening moet worden gehouden met het relatief beperkte aandeel van verdachte in het gebeuren. Gebleken is dat verdachte geen initiërende rol heeft vervuld en zelf geen seksuele handelingen heeft verricht. Niettemin is hij, zoals hiervoor reeds is uiteengezet, in zoverre meegegaan in het groepsgebeuren dat hij filmopnames heeft gemaakt van de seksuele handelingen en dat hij condooms heeft gekocht ten behoeve van de (seksueel) actieve deelnemers van de groep. Het hof rekent het verdachte aan dat (ook) hij daarmee inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke, en daarmee samenhangend, ook de psychische integriteit van het slachtoffer.
Ter terechtzittingen van het hof van 29 juli 2008 en 14 januari 2009 heeft verdachte verklaard dat hij zich op dat moment onvoldoende bewust was van de abnormaliteit van de situatie. Hij zou naderhand teleurgesteld geweest zijn in zichzelf dat hij zich niet had gedistantieerd en geen oog had voor de op het slachtoffer uitgeoefende druk. Verdachte heeft voorts verklaard van het gebeurde te hebben geleerd en in te zien onjuist te hebben gehandeld.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 13 januari 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder of later is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Het hof stelt voorts vast dat de strafzaak tegen verdachte in hoger beroep aanzienlijk is vertraagd door het feit dat in de zaken tegen zijn medeverdachten om onderzoekshandelingen werd verzocht, die aan een eerdere uitspraak in deze zaak in de weg stonden. Het hof heeft tevens gelet op de - overgenomen - conclusie van de gedragsdeskundige dat het bewezen verklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit de rapportages van de Jeugdreclassering van 3 november 2008 en Raad voor de Kinderbescherming 29 december 2008 komt naar voren dat verdachte op alle levensgebieden - school, vrije tijd, thuissituatie - goed functioneert. Zulks wordt bevestigd door de indruk die het hof daaromtrent en over de persoon van verdachte ter terechtzitting heeft verkregen.
Het hof is van oordeel dat het voorgaande oplegging van jeugddetentie weliswaar gebiedt, maar dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijk deel dat gelijk is aan de periode die reeds door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Aan het voorwaardelijk op te leggen deel zal het hof de bijzondere voorwaarde worden verbonden dat verdachte zich houdt aan de door de jeugdreclassering te geven voorschriften en aanwijzingen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de thuissituatie van verdachte om diverse redenen - zoals ook door hemzelf is aangegeven - niet eenvoudig is en verdachte gebaat is bij ondersteuning.
Het hof ziet evenmin als de advocaat-generaal aanleiding om daarnaast een taakstraf op te leggen. Gelet op de vrijspraken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, is de vrijheidsstraf hoger dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Zulks is gelegen in de ernst van hetgeen onder 3 bewezen is verklaard en de straf met name - zoals ook door de advocaat-generaal is betoogd - ter vergelding van dat feit is dient.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzittingen van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [plaats 2], zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg is toegewezen tot een bedrag van € 4.939,57 en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering ad € 6.358,92 in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof overweegt dat aannemelijk is geworden dat voormelde benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden ten gevolge van het onder 3 bewezen verklaarde feit. De hoogte daarvan acht het hof evenwel niet eenvoudig vast te stellen. Op gronden van redelijkheid en billijkheid zal het hof het eenvoudig vast te stellen deel van de vordering bepalen op het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 4.939,57, eenzelfde bedrag als is toegewezen in de zaken van de reeds onherroepelijk veroordeelde medeverdachten van deze verdachte. Indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, zal verdachte in zoverre zijn bevrijd.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal voormeld bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f (oud), 47, 77a, 77g(oud), 77i, 77y(oud), 77z(oud), 77aa, 77gg, 77x (oud) en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 3 primair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte 4] tot:
jeugddetentie voor de duur van honderdzevenentwintig dagen ;
bepaalt, dat een gedeelte van deze straf, groot negentig dagen , niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Jeugdreclassering (William Schrikker Groep) en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarde hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 3], wonende te [plaats 2], tot een bedrag van vierduizend negenhonderdnegenendertig euro en zevenenvijftig cent;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vierduizend negenhonderdnegenendertig euro en zevenenvijftig cent ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3], wonende te [plaats 2];
beveelt dat vervangende jeugddetentie voor de duur van vierenvijftig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. P.J.M. van den Bergh en
mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. J.A. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.