ECLI:NL:GHLEE:2009:BH1070

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001960-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B van de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is nu veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 240 uur.

De zaak kwam aan het licht na een overdracht van 4 kilo amfetamine in de woning van de verdachte op 5 april 2007. De verdachte had zijn woning ter beschikking gesteld voor deze transactie en was betrokken bij de contacten tussen de verkopende en leverende partijen. Tijdens de behandeling in hoger beroep werd door de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er inconsistenties waren in het vonnis van de rechtbank, wat leidde tot een onduidelijkheid over de strafmotivering. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank de inconsistentie niet op de juiste wijze had gecorrigeerd, maar dat dit niet leidde tot een schending van het recht op een behandeling in twee feitelijke instanties.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medeplichtige kan worden aangemerkt, maar als medepleger van het delict. De rol van de verdachte was significant, hoewel hij niet de hoofdrol speelde in de transactie. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aard van het feit bij het bepalen van de straf. De redelijke termijn is overschreden, maar dit heeft geen rechtsgevolgen voor de uitspraak. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf, met inachtneming van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001960-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-670232-07
Arrest van 27 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 2 augustus 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal bewezenverklaren hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd zal aanhouden teneinde rapport te laten opmaken over de mogelijkheid van elektronisch toezicht (in plaats van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk).
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 april 2007, in de gemeente [gemeente], in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad,
ongeveer 4000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine, zijnde amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 5 april 2007, in de gemeente [gemeente],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
een (ongeveer) 4000 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of
meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen
plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn
en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), de woning
van de verdachte, te weten [adres 1] te [plaats], (daartoe) aan die
een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld.
Overweging met betrekking tot het gevoerde verweer
Namens verdachte is aangevoerd dat er zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij het uitspreken van het vonnis van de rechtbank. Tijdens het uitspreken van het vonnis viel het de raadsman op dat enkele overwegingen van de rechtbank niet juist waren. Zo werd bij de strafmotivering aangegeven waarom de rechtbank tot een lagere strafoplegging kwam dan door de officier van justitie was geëist, terwijl er een hogere straf werd opgelegd. Nadat de raadsman van verdachte dit had gemeld aan de rechter die de uitspraak deed, nam deze rechter het vonnis terug en heeft zij de betreffende rechters geconsulteerd. Een uur later wordt de raadsman van verdachte bericht dat de strafoplegging wel juist is geweest en wordt een vonnis aan hem verstrekt waarin het woord 'lager' is vervangen door 'hoger'. Voorts is een opmerking over bestaande opiumwet-documentatie uit het vonnis verwijderd. Er wordt echter ten onrechte nog verwezen naar een niet bestaande reclasseringsrapportage. Het blijft voor de raadsman onduidelijk of de uitspraak betrekking heeft op de zaak van zijn cliënt.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman aangevoerd dat, nu het tweede vonnis niet in het openbaar is uitgesproken en het wel in het openbaar uitgesproken vonnis niet meer in het dossier aanwezig is, de zaak van verdachte niet in twee feitelijke instanties is behandeld. De raadsman is dan ook van oordeel dat het hof de zaak naar de rechtbank dient terug te wijzen.
Het hof stelt vast dat uit het dossier blijkt dat er tijdens het uitspreken van het vonnis door de rechtbank is gebleken dat sprake was van een inconsistentie in het vonnis, nu in de strafmotivering was opgenomen dat de opgelegde straf lager is dan de eis van de officier van justitie, terwijl uit het vonnis bleek dat de aan verdachte opgelegde straf hoger uitviel dan de eis. Voorts blijkt uit het dossier dat de rechtbank vervolgens de strafmotivering op enkele onderdelen heeft aangepast, zonder wijzigingen aan te brengen in het dictum of in de bewezenverklaring. Het oorspronkelijke vonnis is vervolgens verwijderd.
Het hof stelt vast dat de rechtbank de gebleken inconsistentie in het vonnis niet op de juiste strafvorderlijke manier heeft opgeheven. De juiste wijze zou zijn geweest het (oorspronkelijke) vonnis te handhaven en hierbij een herstelvonnis te voegen waarin de kennelijke misslag in de strafmotivering werd hersteld. De door de rechtbank gekozen methode verdient niet de schoonheidsprijs, maar het hof oordeelt dat niet gesteld kan worden dat er geen (volledige) behandeling in twee feitelijke instanties heeft plaatsgevonden. Het enkele wijzigen van een formulering in de strafmotivering, zonder daarbij een uitgesproken beslissing als opgenomen in het dictum te wijzigen, levert niet een dermate ernstige onvolkomenheid op dat de zaak daarom naar de rechtbank teruggewezen zou dienen te worden. Verdachte is door de hierboven beschreven handelwijze immers niet in zijn belangen geschaad. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Namens verdachte is aangevoerd dat hij niet kan worden aangemerkt als medepleger van het ten laste gelegde opiumwetdelict, maar dat hij moet worden beschouwd als medeplichtige, nu hij geen partij was bij de drugsdeal en slechts zijn woning ter beschikking heeft gesteld.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit verweer dient te worden verworpen. Uit de in het dossier opgenomen uitgewerkte telefoontaps blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij de bemiddeling tussen de verkopende en leverende partij. Hij is degene die de contacten heeft gelegd met de afnemende partij en heeft de verkoper benaderd of laten benaderen. Voorts blijkt hieruit dat verdachte met de leverende partij heeft onderhandeld over de vraagprijs en zijn verdienste voor het geheel. Tot slot heeft de woning van verdachte gefungeerd als locatie waar in aanwezigheid van verdachte de leverende en de afnemende partij met de kilo's amfetamine zijn samengekomen. Daarmee is verdachtes rol zodanig vergaand geweest dat hij als medepleger moet worden aangemerkt. Het hof acht dan ook het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof verklaart ten laste van verdachte bewezen dat
hij op 5 april 2007, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft afgeleverd en/of vervoerd, ongeveer 4000 gram amfetamine, zijnde amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen.
Op 5 april 2007 vindt er een overdracht van 4 kilo amfetamine plaats in het huis van verdachte in [plaats]. Verdachte heeft hiervoor de contacten gelegd tussen de verkopende en leverende partij(en) en heeft zijn woning ter beschikking gesteld. Van het gebruik van voornoemde drug is in het algemeen bekend dat deze
de volksgezondheid in ernstige mate in gevaar brengt.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 november 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Het hof is van oordeel dat het gepleegde feit zodanig ernstig is dat in beginsel een gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de verhoudingsgewijze betrekkelijk geringe rol van verdachte bij het geheel. Het hof is van mening dat de rol van verdachte (alhoewel groot genoeg om hem als medepleger aan te merken) kleiner was dan die van zijn mededaders. In tegenstelling tot zijn mededaders had verdachte slechts een beperkt (financieel) belang bij de deal. Uit de getapte telefoongesprekken is slechts gebleken van zijn betrokkenheid bij één transactie. Gelet hierop en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal het hof in de onderhavige zaak een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen in combinatie met een werkstraf van na te melden duur. Het hof ziet geen aanleiding om aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht te verbinden, zodat geen aanleiding bestaat om in te gaan op het aanhoudingsverzoek van de advocaat-generaal.
Het hof stelt vast dat in de hoger beroepsfase de redelijke termijn is overschreden nu de inzendtermijn van de stukken met circa anderhalve maand is overschreden. Het hof is van oordeel dat deze geringe overschrijding wordt gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak zowel in eerste aanleg als in de hoger beroepsfase, waardoor vastgesteld kan worden dat de duur van de totale berechting in twee feitelijke instanties nog geen twee jaren heeft bedragen. Gelet hierop is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden anders dan dit vast te stellen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier, zijnde mr. Niezink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.