ECLI:NL:GHLEE:2009:BH0526

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002015-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor drugshandel en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 20 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is gedurende een periode van meer dan tien jaar betrokken geweest bij de handel in harddrugs, met name cocaïne, en heeft een groot aantal personen, waaronder jongeren uit zijn woonplaats, van deze drugs voorzien. Dit gedrag heeft niet alleen zijn eigen verslaving gefinancierd, maar ook de toegang tot cocaïne voor jongeren vergemakkelijkt, wat hun gezondheid in gevaar heeft gebracht. Tijdens de huiszoeking bij de verdachte zijn cocaïne en xtc-pillen aangetroffen.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar de advocaat-generaal in hoger beroep vorderde een zwaardere straf van 36 maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en xtc-pillen. De bewezen feiten zijn gekwalificeerd als misdrijven in strijd met de Opiumwet.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de lange periode van drugshandel en de impact op de gezondheid van de gebruikers. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor andere strafbare feiten, maar niet voor delicten gerelateerd aan de Opiumwet. De uitspraak benadrukt de ernst van drugshandel en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002015-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-880136-08
Arrest van 20 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van
24 juli 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [plaats PI], gevangenis [gevangenis] te [plaats gevangenis],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op verschillende data en/of tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 25 maart 2008 te [plaats] en/of te [plaats], (beide(n)) in de gemeente [gemeente], in elk geval (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 26 maart 2008 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 0,58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of (in totaal) 10 (zogenaamde) XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 januari 1998 tot en met 25 maart 2008 te [plaats] en te [plaats], beiden in de gemeente [gemeente], meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
op 26 maart 2008 te [plaats], in de gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 0,58 gram cocaïne en in totaal 10 XTC-pillen, bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1:
ten aanzien van het verkopen en afleveren in de periode 1 januari 1998 tot en met 16 maart 2003:
de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het verkopen en afleveren in de periode van 17 maart 2003 tot en met 25 maart 2008:
de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het verstrekken en vervoeren in de periode van 1 januari 1998 tot en met 16 maart 2003:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het verstrekken en vervoeren in de periode van 17 maart 2003 tot en met 25 maart 2008:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim tien jaren schuldig gemaakt aan
- kort gezegd - het dealen van harddrugs. Uit de stukken blijkt dat verdachte in de bewezenverklaarde periode een groot aantal personen, onder wie veel jongeren uit het dorp waar verdachte woont, van cocaïne heeft voorzien. Daardoor kon verdachte zijn eigen verslaving bekostigen. Door zo te handelen heeft verdachte de drempel voor deze jongeren om cocaïne te gaan gebruiken verlaagd en heeft hij tevens de gezondheid van de door hem bediende gebruikers in gevaar gebracht. Voorts heeft verdachte onder meer gedeald in de voetbalkantine bij de club waar hij (destijds) voetbalde.
Daarnaast is in de woning van verdachte 0,58 gram cocaïne aangetroffen en een aantal xtc-pillen.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 december 2008, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, zij het niet voor delicten betreffende de Opiumwet.
Het hof heeft kennisgenomen van een verdachte betreffend voorlichtingsrapport van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 15 april 2008.
De raadsman heeft bepleit de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf te beperken tot 24 maanden. Verdachte heeft gedurende een langere periode slechts kleine hoeveelheden cocaïne verstrekt aan een beperkte groep afnemers. Het voordeel voor verdachte is gering geweest. De in eerste aanleg opgelegde straf doet geen recht aan de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat zich in het dossier 18 verklaringen van personen bevinden die binnen de ten laste gelegde periode regelmatig van verdachte cocaïne kochten, variërend van een halve gram tot enkele grammen per keer. Dat een enkele persoon heeft verklaard dat het om tientallen grammen cocaïne per keer ging, zal het hof niet bij de bepaling van de hoogte van de strafmaat betrekken, nu het hof niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte kan worden aangemerkt als een grote dealer die voortdurend grote hoeveelheden cocaïne heeft geleverd. Wel zal het hof rekening houden met het gegeven dat verdachte in de bewezenverklaarde periode met onderbrekingen heeft gedeald.
Uit de oriëntatiepunten voor straftoemeting, vastgesteld door het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren (LOVS) d.d. 31 oktober 2008 inzake opzettelijke overtreding van artikel 2, onder B van de Opiumwet, blijkt dat voor het met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs gedurende een periode van 6 tot 12 maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden geïndiceerd is.
Gelet op de lange periode waarin verdachte regelmatig drugs heeft geleverd aan personen, en gelet op het uitgangspunt van bovengenoemde oriëntatiepunten dat met enige regelmaat gebruikshoeveelheden harddrugs worden verstrekt, ziet het hof in het betoog van de raadsman dat het slechts om geringe hoeveelheden harddrugs ging en dat het voordeel voor verdachte gering was, geen aanleiding om aan verdachte slechts de door hem voorgestelde straf op te leggen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking komt, waarbij in het onderhavige geval het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden acht.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud), 2, 10 (oud) en 10 van de Opiumwet en de artikelen 56, 57 (oud), 57, 63 (oud) en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. H.M. Poelman en
mr. S.H. Wachter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.