Parketnummer: 24-001711-08
Parketnummer eerste aanleg: 17-618081-07
Arrest van 20 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 17 juni 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],[adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zo er al sprake is van benadeling van de sociale dienst door verdachte, dit bedrag niet hoger is dan € 6.000,-. De strafvervolgingsrichtlijn van het openbaar ministerie (het hof begrijpt: de richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude met het nummer 2006R002 d.d. 12 juni 2006) schrijft - aldus de raadsman - voor dat indien het benadelingsbedrag lager is dan € 6.000,- geen strafvervolging plaatsvindt.
Het hof verwerpt dit verweer. Blijkens het proces-verbaal van de Sociale recherche [provincie] is het benadelingsbedrag aanvankelijk becijferd op € 37.554,99, welke bedrag door de gemeente [gemeente] later is herberekend en teruggebracht tot € 16.877,81. Voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is van belang de hoogte van het benadelingsbedrag zoals dat is becijferd door de sociale dienst en niet het bedrag dat kan worden berekend naar aanleiding van de door de rechter bewezenverklaarde periode waarin het strafbare feit is begaan.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij:
in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 10 mei 2007, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten (artikel 65 van) de Algemene bijstandswet en/of (artikel 17 van) de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte- zakelijk weergegeven - (telkens) voor (de afdeling of Dienst Sociale Zaken van) de gemeente [gemeente] verzwegen dat zij samenwoonde, althans een gezamenlijk huishouding voerde, met [medeverdachte] (op het adres [adres] te [plaats]).
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode haar hoofdverblijf heeft gehad in de woning van [medeverdachte] op het adres [adres] te [plaats]. Behalve uit de door verdachte tegenover de sociale recherche afgelegde verklaring, waarvan de juistheid door verdachte wordt betwist, blijkt uit geen enkel ander bewijsmiddel dat verdachte haar hoofdverblijf op dat adres had, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dat verdachte tegenover de sociale recherche heeft verklaard dat zij vanaf het moment dat haar echtgenoot [medeverdachte], van wie zij van tafel en bed is gescheiden, ziek was geworden, als gezin met hem is gaan samenwonen en samenleven op het adres van [medeverdachte], [adres] te [plaats]. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij vanaf dat moment dag en nacht op dat adres verbleef.
[medeverdachte] heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat hij in november 2004 is geopereerd aan een hersentumor en sindsdien door zijn echtgenote wordt verzorgd. Hij heeft voorts verklaard dat verdachte ook overnachtte in zijn woning.
In hoger beroep is de juistheid van voornoemde verklaringen betwist. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 17 juni 2008 blijkt dat sociaal rechercheur [getuige] als getuige heeft verklaard dat hij het verhoor van verdachte en [medeverdachte] heeft afgenomen en dat hetgeen in het proces-verbaal van verhoor staat vermeld een juiste weergave is van hetgeen door hen is verklaard. [getuige] heeft voorts verklaard dat deze verklaringen zonder druk of dwang tot stand zijn gekomen. Gelet hierop en mede gelet op de specifieke mededelingen die omtrent de ziekte van
[medeverdachte] in die verklaringen staan vermeld, is het hof van oordeel dat bedoelde verklaringen voor juist moeten worden gehouden en dat die verklaringen bruikbaar zijn voor het bewijs.
Voornoemde verklaringen worden ondersteund door de door de raadsman ter terechtzitting van het hof overgelegde verbruiksgegevens van gas en elektriciteit afkomstig van Essent betreffende zowel het adres van verdachte als het adres van
[medeverdachte]. Uit deze gegevens blijkt dat het energieverbruik op het adres van verdachte over de periode 2005/2006 en 2006/2007 zeer laag is geweest, hetgeen ook blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de sociale recherche (dossierpagina 10) betreffende de periode februari 2003 tot 1 maart 2006. Uit de ter terechtzitting van het hof overgelegde gegevens van Essent betreffende het adres van [medeverdachte], blijkt juist dat zijn energieverbruik vele malen hoger is.
Gelet op het voorgaande acht het hof het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 december 2004 tot en met 10 mei 2007, te [plaats], in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking, te weten een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft verdachte - zakelijk weergegeven - voor de afdeling of Dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] verzwegen dat zij samenwoonde met [medeverdachte] op het adres [adres] te [plaats].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte, die een uitkering ontving naar de norm van alleenstaande ouder aanvankelijk op grond van de algemene bijstandswet en later op grond van de Wet werk en bijstand, heeft gedurende meerdere jaren opzettelijk nagelaten aan de sociale dienst van de gemeente [gemeente] te melden dat zij samenwoonde met [medeverdachte]. Verdachte heeft door haar handelen misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Zij heeft zich voor een bedrag van ongeveer € 16.875,- bevoordeeld ten koste van de Nederlandse gemeenschap en heeft daardoor het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland mede is gebaseerd, geschaad.
Het hof heeft rekening gehouden met het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 november 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde werkstraf, die de eerste rechter aan verdachte heeft opgelegd, passend en geboden. Dat een deel van de straf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd, is mede ingegeven door het feit dat verdachte zich nog in een uitkeringssituatie bevindt. Aldus poogt het hof verdachte te stimuleren niet in herhaling te vallen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud),14a, 14b (oud), 14b, 14c, 22c (oud), 22d, en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. H.M. Poelman en
mr. S.H. Wachter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.