Parketnummer: 24-003028-07
Parketnummer eerste aanleg: 19-605698-07
Arrest van 7 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
21 november 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1955] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. H.W. Knottenbelt, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gelboete van € 360,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 mei 2007 in de gemeente [pleeeggemeente] als bestuurder van een
voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek,
als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet
1994, 1150 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof ontkend dat zij op 26 mei 2007 na het gebruik van alcoholhoudende drank met haar auto te [pleeeggemeente] heeft gereden. De uitkomst van het ademonderzoek, te weten een ademalcoholgehalte van 1150 microgram per liter uitgeademde lucht, dient naar de mening van verdachte geheel toegeschreven te worden aan de door haar gebruikte alcoholische drank nádat zij met haar auto was thuisgekomen en het moment dat verbalisanten haar thuis aantroffen.
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
Verdachte heeft vrijwel direct na aankomst van verbalisanten in haar woning te kennen gegeven dat zij na thuiskomst "2 à 3 glazen" zogenaamde passievrucht had gedronken. Na haar aanhouding door verbalisanten geeft zij in haar verklaring tegenover de politie aan dat zij "wel 4 à 5 glazen" passievrucht had gedronken. Uit de stukken blijkt dat zij later tegenover de politierechter in dit verband heeft verklaard dat zij toen "heel wat glazen" passievrucht heeft opgedronken en dat zij deze drank ook "rechtstreeks uit de fles" heeft gedronken. Ter terechtzitting van het hof heeft zij nu verklaard dat zij na thuiskomt "heel veel" heeft gedronken en gevraagd naar een hoeveelheid heeft zij geantwoord dat zij deze hoeveelheid op "twee flessen" schat. Opvallend is daarnaast dat verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat zij de avond voorafgaande aan haar aanhouding veel had gedronken, hetgeen zij ter zitting van de politierechter min of meer heeft bevestigd, terwijl zij daar ter zitting van het hof op terugkomt door te stellen dat zij de voorafgaande avond "slechts een biertje" heeft gedronken.
Het vorenstaande maakt duidelijk dat verdachte met het verstrijken van de tijd haar verklaringen steeds meer is gaan wijzigingen in een richting die ertoe zou moeten leiden dat het gemeten resultaat van de ademanalyse geheel wordt toegeschreven aan de door haar genuttigde alcoholhoudende drank na thuiskomst van haar autorit. Een en ander gaat zelfs zover dat zij haar verklaringen in die zin aanpast dat zij een mogelijk alcoholgehalte dat ten tijde van haar autorit zou hebben kunnen bestaan en dat teruggebracht kan worden op door haar gedurende de voorafgaande avond gebruikte alcohol, wenst uit sluiten.
Daarbij kan voorts nog in ogenschouw worden genomen, dat verdachte, in weerwil van de in het dossier voorkomende tijdstippen, die in zoverre overeenstemmen, dat de aanrijding in ieder geval pas ná 15.00 uur heeft plaatsgevonden, ter zitting verklaart reeds om 14.30 uur thuis te zijn geweest en dat de aanrijding derhalve vóór dat tijdstip zou hebben plaatsgevonden.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat verdachte dient te worden gehouden aan haar eerste verklaring tegenover verbalisanten, hierop neerkomend, dat zij na thuiskomst "2 à 3 glazen" zogenaamde passievrucht had gedronken. Deze verklaring is vrijwel direct na aankomst van verbalisanten in haar woning afgelegd. Een dergelijke verklaring heeft, doordat een onmiddellijk antwoord wordt gevergd, zonder dat op dat moment diepgaand de consequenties kunnen worden overdacht, in het algemeen een betrouwbaarder karakter dan latere verklaringen omtrent het drankgebruik na het rijden. Bovendien stemt die verklaring het meest overeen met de constatering van de verbalisanten, dat de aangetroffen fles van 70 cl "iets meer gevuld was voor de helft" en dat het "kleine bierglas", dat werd aangetroffen, niet leeg was.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zij op 26 mei 2007 in de gemeente [pleeeggemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek,
als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet
1994, hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeers-wet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een personenauto bestuurd terwijl zij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank. Hierbij heeft zij een aanrijding veroorzaak waardoor schade aan de auto van een andere weggebruiker is ontstaan. Door het plegen van een dergelijk feit heeft verdachte derhalve niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht, maar heeft zij voorts een andere verkeersdeelnemer financiële schade en hinder toegebracht.
Tegenover het vorenstaande staat dat uit het verdachte betreffende uittreksel
uit de justitiële documentatie d.d. 18 september 2008 blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal geëiste straf in onvoldoende mate recht doet aan het begane feit. In overeenstemming met de voor een feit als het onderhavige geldende oriëntatiepunten zal het hof een hogere geldboete opleggen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte zoals ter terechtzitting is gebleken.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 (oud), 24 (oud), 24a (oud) en
24c (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van vijfhonderdvijftig euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van elf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in vijf opeenvolgende maandelijkse termijnen elk groot honderdtien euro;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden ;
beveelt, dat de bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging bij eventuele tenuitvoerlegging geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. A. Dijkstra en
mr. P. Koolschijn, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J.M. Pullens als griffier, zijnde
mr. Koolschijn voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.