ECLI:NL:GHLEE:2008:BH9273

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
108.004.947
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie voor niet stoppen voor rood licht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 6 maart 2008 een administratieve sanctie van € 130,- had vernietigd. De sanctie was opgelegd aan de betrokkene, de kentekenhouder van een voertuig dat op 23 maart 2007 om 17.29 uur op de Churchillweg te Schiedam niet zou zijn gestopt voor een rood verkeerslicht. De kantonrechter oordeelde dat de verbalisant, die in burger en in een privé-auto reed, onvoldoende mogelijkheden had om de bestuurder staande te houden, en verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond.

De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. Het hof baseerde zich op de ambtsedige verklaring van de verbalisant, die stelde dat de bestuurder niet kon worden staande gehouden omdat hij in een burgerauto reed en geen stopbord had. Het hof concludeerde dat de toepassing van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) terecht was, omdat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was geweest.

Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. De betrokkene had geen specifieke feiten of omstandigheden aangevoerd die de verklaring van de verbalisant in twijfel trokken. Het hof oordeelde dat de enkele ontkenning van de betrokkene niet voldoende was om aan de ambtsedige verklaring te twijfelen. Het hof bevestigde daarmee de sanctie die aan de betrokkene was opgelegd.

Uitspraak

WAHV 108.004.947
11 december 2008
CJIB 09104892710
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 6 maart 2008
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam genomen beslissing gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 23 maart 2007 om 17.29 uur op de Churchillweg te Schiedam met het voertuig met het kenteken [AB-00-AB].
3.2. Blijkens de stukken van het geding is deze sanctie overeenkomstig artikel 5 WAHV aan de betrokkene opgelegd. Dit artikel bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven.
3.3. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in de aankondiging van beschikking houdt onder meer het volgende in:
"Niet stoppen voor rood licht. (…). De bestuurder werd niet staande gehouden, omdat verbalisant in een burgerauto reed en in burger gekleed was (géén stopbord!). (T-)kruising: Churchillweg - Zwaluwlaan - Mozartlaan - Bachplein. Vanaf de Churchillweg reed de bestuurder met een bocht naar rechts de Zwaluwlaan op. Licht al zeker 1 seconde op rood! (…)."
3.4. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de inleidende beschikking ten onrechte met toepassing van artikel 5 WAHV aan de betrokkene is opgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter is het enkele feit dat verbalisant in burger gekleed was en in een privé-auto reed onvoldoende reden om toepassing te geven aan artikel 5 WAHV, omdat zich kennelijk feitelijk wel een reële mogelijkheid voordeed om de bestuurder staande te houden. Nu de inleidende beschikking aan de bestuurder had dienen te worden opgelegd en niet - zoals in dezen het geval - aan de kentekenhouder van het betreffende voertuig, heeft de kantonrechter het beroep van de betrokkene gegrond verklaard.
3.5. De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld en zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene ten onrechte gegrond heeft verklaard. Uitgangspunt is namelijk dat door de verbaliserende agent wordt staandegehouden, tenzij zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het voertuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet. De officier van justitie beroept zich hierbij op een uitspraak van de Hoge Raad van 1 februari 2000, VR 2000/104. Naar de mening van de officier van justitie mocht de kantonrechter er, gelet op de onder 3.3. weergegeven ambtsedige verklaring van de verbalisant, van uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Nu de kantonrechter anders heeft geoordeeld, verzoekt de officier van justitie de beslissing van de kantonrechter te vernietigen en het beroep van de betrokkene ongegrond te verklaren.
3.6. De Hoge Raad heeft in het door de officier van justitie aangehaalde arrest overwogen dat artikel 5 WAHV zo moet worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. Voorts heeft de Hoge Raad daarbij overwogen dat de rechter in het algemeen, indien de gedraging op kenteken is geconstateerd, ervan zal mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven.
3.7. Nog daargelaten dat er ter zake van de staandehouding geen verweer is gevoerd, overweegt het hof dat uit de verklaring van de verbalisant zoals onder 3.3. weergegeven volgt dat de verbalisant in burger gekleed was en in een burgerauto reed en zijn voertuig niet beschikte over een stopbord en/of overige middelen om de bestuurder staande te houden. Deze verklaring houdt naar het oordeel van het hof genoegzaam in dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het betrokken voertuig heeft voorgedaan. Derhalve is artikel 5 WAHV terecht toegepast en heeft de kantonrechter het beroep van de betrokkene ten onrechte om die reden gegrond verklaard. Dit brengt mee dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen.
3.8. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht en voert daartoe aan dat hij zich ten tijde van de gedraging niet heeft begeven op de Churchillweg te Schiedam. Voorts heeft hij ter zitting van de kantonrechter opgemerkt dat de verbalisant vanuit zijn positie de gedraging niet heeft kunnen waarnemen.
3.9. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken. Indien een en ander zich niet voordoet, bestaat geen noodzaak tot nader onderzoek.
3.10. Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, terwijl evenmin uit het dossier blijkt van zulke feiten en omstandigheden. De enkele ontkenning van de betrokkene dat de gedraging is verricht en de niet nader onderbouwde opmerking dat de verbalisant vanuit zijn positie de gedraging niet heeft kunnen waarnemen, is daartoe onvoldoende. Derhalve is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof is bij die stand van zaken niet gehouden tot enig nader onderzoek.
3.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en het beroep ongegrond verklaren.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.