ECLI:NL:GHLEE:2008:BG4878

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.015/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Knijp
  • A. Zandbergen
  • J. Janse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aannemingsovereenkomst en betaling van stukadoorswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin [geïntimeerde] werd toegewezen in haar vordering tot betaling van een factuur voor stukadoorswerkzaamheden. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst die op 11 maart 2004 werd gesloten tussen [appellant] en de Duitse vennootschap [Hoch- und Tiefbau GmbH]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant] opdracht had gegeven aan [geïntimeerde] voor het verrichten van deze werkzaamheden.

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend, waarbij hij betwist dat hij [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven. Het hof heeft de getuigenverklaringen van zowel [appellant] als zijn echtgenote in overweging genomen, evenals de verklaringen van getuigen die betrokken waren bij de uitvoering van de werkzaamheden. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd door [geïntimeerde] om aan te tonen dat [appellant] daadwerkelijk opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [geïntimeerde] af. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. De uitspraak is gedaan op 4 november 2008 door het Gerechtshof Leeuwarden, waarbij de rechters M. Knijp, A. Zandbergen en J. Janse betrokken waren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [geïntimeerde] de kosten moet vergoeden aan [appellant] binnen een bepaalde termijn.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 november 2008
Zaaknummer 107.002.015/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.A. Roodhof,
tegen
[Malerwerkstätten GmbH],
gevestigd te Bunde (Duitsland),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. G.A. Pots.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen
uitgesproken op 14 december 2005 en 14 maart 2007 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 juni 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis van 14 maart 2007 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 5 december 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
''[...] bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het vonnis zoals door de rechtbank Groningen op 14 maart 2007 met rolnummer 259788 CV EXPL 05-4745 tussen partijen gewezen te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, doende wat de bevoegde rechter in eerste instantie had behoren te doen, te weten het navolgende:
a. geïntimeerde alsnog in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans deze haar
te ontzeggen en om geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellant te uitvoering van het bestreden vonnis van geïntimeerde heeft voldaan, aan appellant binnen drie dagen na betekening van het arrest aan geïntimeerde terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
b. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, een en ander voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.''
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
[...] om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig met aanvulling van gronden, te bevestigen het vonnis van de rechtbank te Groningen, gewezen op 14 maart 2007 tussen geïntimeerde als eiseres en appellant als gedaagde, en appellant in zijn principaal appèl niet ontvankelijk te verklaren, althans hem dit te ontzeggen, met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties.''
Voorts hebben beide partijen een akte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De kantonrechter heeft in het vonnis van 14 december 2005 onder 1 (1.1 tot en met 1.6) een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Voor zover dat voor de beoordeling van dit geschil in het bijzonder nog van belang is, staat het volgende vast.
1.1. Op 11 maart 2004 heeft [appellant] met de in Duitsland gevestigde vennootschap [Hoch- und Tiefbau GmbH] (hierna: [de vennootschap]) een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de nieuwbouw van een woning door [de vennootschap] ten behoeve van [appellant].
1.2. [geïntimeerde] heeft op 11 september 2004 een offerte voor het verrichten van stukadoorswerkzaamheden in de nieuwbouwwoning aan [appellant] verzonden.
1.3. Bij factuur van 12 november 2004 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een bedrag van € 4.181,86 in rekening gebracht wegens verrichte werkzaamheden.
1.4. De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft [appellant] op 25 februari 2005 gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 4.181,86. [appellant] heeft dit bedrag niet voldaan.
Korte weergave van het geschil
2. [geïntimeerde] heeft betaling gevorderd van haar factuur, vermeerderd met rente en kosten. In het tussenvonnis van 14 december 2005 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat [appellant] haar opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de stukadoorswerkzaamheden c.q. meerwerkzaamheden. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter aldus met juistheid de hoofdregel van artikel 150 Rv heeft toegepast, terwijl (ook) het hof geen grond ziet voor een andere verdeling van de bewijslast. In het beroepen vonnis heeft de kantonrechter het opgedragen bewijs geleverd geacht en heeft zij de vordering toegewezen.
Grief I
3. Met de eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] erin is geslaagd het aan haar opgedragen bewijs te leveren. Deze grief treft om de volgende renen doel.
4. Partijgetuige [persoonsnaam geïntimeerde] heeft verklaard, verkort en zakelijk weergegeven, dat hij destijds ter plekke door [persoonsnaam van de vennootschap] (het hof begrijpt: de hierna te noemen getuige [de getuige]) aan mevrouw [familienaam appellant] is voorgesteld. De plafonds zaten in de aanneemsom van [de vennootschap] en ter zake daarvan heeft hij opdracht gekregen van [de vennootschap]. Voor de wanden moest hij uitdrukkelijk opdracht krijgen van de familie [familienaam appellant], en volgens [persoonsnaam geïntimeerde] heeft mevrouw [familienaam appellant] dat ook als zodanig begrepen. Dit was meerwerk. Mevrouw [familienaam appellant] heeft de opdracht bevestigd aan [de vennootschap], en vervolgens heeft [de vennootschap] "bij mij zelf bevestigd", aldus nog steeds getuige [persoonsnaam geïntimeerde].
5. Uit deze verklaring - met name de twee als laatste weergegeven opmerkingen - blijkt niet dat [appellant] opdracht aan [geïntimeerde] heeft gegeven. De verklaring rechtvaardigt juist veeleer de conclusie dat de opdracht aan [de vennootschap] is gegeven.
6. De verklaring van getuige [de getuige] (in het proces-verbaal [de vennootschap] genoemd), die het huis destijds voor de familie [appellant] zegt te hebben gebouwd, kan evenmin aan het opgedragen bewijs bijdragen. Ook hij merkt op dat de plafonds wel in de offerte zaten, maar de wanden niet. Het was volgens hem duidelijk dat voor dat meerwerk apart betaald moest worden. Uit deze verklaring blijkt evenwel ook dat de offerte van [geïntimeerde] aan het adres van de familie [appellant] voor laatstgenoemden aanleiding was om - niet aan [geïntimeerde], maar - aan [de vennootschap] te zeggen dat deze uitgevoerd kon worden. Getuige [persoonsnaam van de vennootschap] zegt dat toen aan [geïntimeerde] te hebben gemeld, zonder dat uit zijn verklaring valt op te maken dat hij zulks uit naam van [appellant] deed. Ook deze verklaring geeft aldus veeleer steun aan het verweer van [appellant] dan aan de stellingen van [geïntimeerde].
7. Evenmin dragen aan het bewijs bij de verklaringen van getuige [appellant] (die zegt onderaannemer [geïntimeerde] nooit opdracht te hebben gegeven) en die van zijn echtgenote, [de echtgenote]; haar zou zijn voorgehouden dat alles goed zou komen en dat het vervallen van de lambrisering en het tegelwerk (een minderwerkpost) zou worden verrekend met de afwerking van de muren (een meerwerkpost).
8. De getuigen [getuige 1 en getuige 2] tenslotte, hebben evenmin iets verklaard dat tot bewijs van de opgedragen stellingen kan dienen.
9. Al met al is het hof op grond van het bovenstaande van oordeel dat door [geïntimeerde] geen bewijs voor zijn vordering is bijgebracht .
De overige grieven
10. Omdat honorering van de eerste grief leidt tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] (de nevenvorderingen inbegrepen), heeft [appellant] bij de bespreking van de overige grieven geen belang meer. Die grieven zullen daarom onbesproken blijven.
Bewijsaanbod
11. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde], dat zeer algemeen is geformuleerd, zal worden gepasseerd omdat zij niet heeft aangegeven in hoeverre in aanvulling op of in afwijking van de al afgelegde getuigenverklaringen nog verklaringen zouden kunnen worden afgelegd die aan het opgedragen bewijs kunnen bijdragen.
De slotsom
12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (tariefgroep 1 , in hoger beroep 1,5 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op nihil aan verschotten en € 612,= aan geliquideerd salaris voor de gemachtigde,
in hoger beroep op € 335,31 aan verschotten en € 948,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de [proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Zandbergen en Janse, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 november 2008 in bijzijn van de griffier.