4. Uit de toelichting op de grief blijkt dat deze zich voorts richt tegen hetgeen de rechtbank ter verwerping van het standpunt van d'Oro heeft overwogen. Het hof overweegt hierover het volgende.
4.1 Voor zover sprake zou zijn van consignatie, zou dat betekenen dat sprake is geweest van betalingen door d'Oro die betrekking hebben op specifieke horloges, namelijk horloges die d'Oro zou hebben verkocht.
Uit het overzicht van betalingen blijkt zulks echter in het geheel niet, uitgezonderd een enkel klein bedrag, dat naar onbetwiste uitleg van PS Design betrekking had op de levering van horlogebandjes. Uit de in het geding gebrachte rekeningoverzichten blijkt daarentegen steeds van (regelmatige) betalingen van dezelfde omvang, € 2.500,--. Dit is niet te rijmen met de stellingen van d'Oro over betaling van facturen na verkoop van een horloge. D'Oro heeft dit punt desgevraagd ten pleidooie ook niet kunnen ophelderen. PS Design heeft daarentegen verklaard - hetgeen niet gemotiveerd betwist is - dat de vaste bedragen van € 2.500,-- te maken hadden met een betalingsregeling tussen partijen: d'Oro diende, na het niet nakomen van een eerdere afspraak over betaling van de opbouw van de collectie, € 2.500,-- per week aan haar te voldoen om de betalingsachterstand in te lopen.
4.2 Door d'Oro is, met het oog op de hiervoor geconstateerde ongerijmdheid in haar stellingen in hoger beroep ten pleidooie nog aangevoerd dat aan de aan PS Design gedane betalingen steeds telefonisch overleg vooraf ging en dat ter gelegenheid daarvan ook werd aangegeven op welke leveranties de betalingen betrekking hadden. Daarom werd bij de betalingen zelf niet aangegeven waarop deze betrekking hadden. Soms werd erbij vermeld: "Zoals afgesproken", maar soms werd ook niets aangegeven, aldus d'Oro. Het hof acht deze toelichting geenszins overtuigend. Nog afgezien van het feit dat hiermee strijdigheid bestaat tussen hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van de comparitie van partijen alsmede in de nadien in de door haar genomen akte verwoorde stelling en haar in hoger beroep geponeerde, niet nader onderbouwde, stelling omtrent de handelwijze bij het betalen van de facturen, voor welke discrepantie d'Oro geen enkele verklaring heeft kunnen geven, geldt dat niet te begrijpen is waarom dan steeds sprake zou zijn van bedragen van precies € 2.500,--. Derhalve bestaat ook in zoverre strijd met hetgeen is vermeld op de facturen en betalingsbewijzen. Al met al brengt deze wisselende, innerlijk tegenstrijdige en ononderbouwde opstelling van d'Oro mee dat de eisen van redelijkheid en billijkheid, althans de eisen van de goede procesorde, in de weg staan aan het geven van gelegenheid aan d'Oro tot het alsnog feitelijk onderbouwen van haar laatst ingenomen standpunt (vlg. HR 10-3-95, NJ 96, 299, alsmede HR 22-1-99, NJ 99, 715).
4.3 Voor zover sprake zou zijn van koop met eigendomsvoorbehoud overweegt het hof dat ook hiervoor geen enkele steun in de overgelegde producties is te vinden. Meer in het bijzonder blijkt in het geheel niet dat, in het kader van een tussen partijen bestaande handelspraktijk, d'Oro horloges heeft teruggeleverd aan
PS Design waartegenover laatstgenoemde een deel van de koopprijs terug zou hebben betaald aan d'Oro. Het hof laat dan nog daar dat een eigendomsvoor-behoud strekt ten voordele van de leverancier, in afwachting van en ter zekerheid van de voldoening van de prestatie van diens wederpartij, en niet omgekeerd, als een recht van de wederpartij om de leverancier te voldoen.
4.4 Al met al is er naar 's hofs oordeel in de overgelegde stukken dan ook geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de juistheid van de verweren van d'Oro, doch ontkrachten deze stukken juist geheel haar verweer. Onder die omstandigheden is er geen aanleiding om het bewijsaanbod te honoreren.
4.5 De grief is tevergeefs voorgedragen.