Parketnummer: 24-001196-07
Parketnummer eerste aanleg: 19-810161-06
Arrest van 29 april 2008 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 4 mei 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.C.N. Brens-Cats, advocaat te Emmen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en heeft een beslissing genomen met betrekking tot het beslag en de vordering van de benadeelde partij en een vordering tot tenuitvoerlegging, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep op 17 januari 2008 en 15 april 2008, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal opleggen. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging en de vordering van de benadeelde partij zullen worden toegewezen (de laatste met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel) en dat de inbeslaggenomen goederen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Het hof heeft op de terechtzitting van 15 april 2008 de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.
Aan verdachte is, overeenkomstig de gewijzigde tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juli 2006 in de gemeente [gemeente], opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, met een mes in het lichaam gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Bewezenverklaring
Het hof verklaart ten laste van verdachte bewezen dat:
hij op 30 juli 2006 in de gemeente [gemeente], opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Strafbaarheid
Verdachte heeft ter zitting van het hof betoogd dat hij het slachtoffer heeft gestoken, omdat hij door hem werd aangevallen. Hij vindt daarom dat hij niet schuldig is aan de dood van het slachtoffer.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Het hof beschouwt het betoog van verdachte als een beroep op noodweer c.q. noodweerexces. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is de door verdachte geschetste gang van zaken volstrekt onaannemelijk. Het hof is dan ook van oordeel dat er zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan, zodat een beroep op noodweer of noodweerexces faalt.
Voorts overweegt het hof met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte het volgende.
Omtrent verdachte is op 13 april 2007 een multidisciplinair rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) opgemaakt door psycholoog A.J. de Groot en psychiater R.J.P. Rijnders. Deze deskundigen komen tot het oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ten gevolge waarvan het bewezenverklaarde feit hem slechts in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat overigens ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen.
In de vroege ochtend van 30 juli 2006 is verdachte in zijn woning met zijn huisgenoot [getuige 1], diens vriend [getuige 2] en een kennis van verdachte, [slachtoffer]. Er wordt pizza gegeten en op een gegeven moment geeft [slachtoffer] te kennen te gaan vertrekken. Verdachte loopt achter hem aan naar de voordeur en zeer korte tijd later horen beide anderen [slachtoffer] vanuit de gang om hulp roepen. Als zij in de gang komen, zien zij dat [slachtoffer] hevig bloedt uit steekwonden. [getuige 1] probeert tussenbeiden te komen, maar wordt dan zelf door verdachte bedreigd met een mes. [slachtoffer] wordt vervolgens nog meermalen door verdachte in het bovenlichaam gestoken. Verdachte houdt pas op met steken als [slachtoffer] op de grond valt. Verdachte weigert de getuigen de hulpdiensten te laten bellen en zegt dat hij het slachtoffer wil zien sterven. Korte tijd later overlijdt [slachtoffer]. Verdachte begint het stoffelijk overschot direct in beddengoed en plastic zakken in te pakken en verlaat na enige tijd de woning om (onder meer) een winkelwagentje te halen om het lichaam te doen verdwijnen. In de tussenliggende periode alarmeren de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] echter de politie, die dan ook ter plekke is als verdachte met het winkelwagentje terugkomt. Verdachte slaat op de vlucht en wordt ongeveer twee weken later opgepakt. [getuige 1] en [getuige 2] zitten tijdens de vlucht van verdachte (in beperkingen) in voorlopige hechtenis. Zij kunnen de verdenking van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] in verdachtes afwezigheid onvoldoende weerleggen.
Verdachte heeft het feit erkend. Hij legt evenwel de verantwoordelijkheid voor zijn handelen volledig bij het slachtoffer, door te stellen dat zijn agressieve gedrag werd uitgelokt door het slachtoffer. Daarmee miskent hij dat híj degene is die ver over de schreef is gegaan.
Verdachte heeft door zijn gedraging blijk gegeven van het ontbreken van respect voor het leven van een ander mens. Hij heeft [slachtoffer] koelbloedig van het leven beroofd. Een feit als dit veroorzaakt gevoelens van grote angst en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast is de rechtsorde hierdoor ernstig geschokt. Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent.
Verdachte heeft de nabestaanden van [slachtoffer] een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Naar de ervaring leert is het voor nabestaanden zeer zwaar om te moeten leven met het verlies van een dierbare, zeker indien aan dat leven op zo'n zinloze en gewelddadige wijze een einde is gekomen. Een zinloosheid die nog eens wordt benadrukt door de omstandigheid dat er geen enkele directe aanleiding lijkt te zijn geweest voor de steekpartij. Hoewel op grond van de verklaringen van verdachte en getuigen aannemelijk is dat [slachtoffer] verdachte in de weken vóór het feit een enkele maal onheus heeft behandeld - onder meer door hem te kleineren en geld achter te houden dat hij hem moest (terug)betalen - wordt hierdoor op geen enkele wijze het optreden van verdachte gerechtvaardigd.
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 april 2008 is verdachte reeds tweemaal eerder veroordeeld ter zake van geweldsmisdrijven tegen personen.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Voorts heeft het hof bij zijn oordeel betrokken dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het hof acht geboden dat - ter vergelding van het leed dat het slachtoffer en de nabestaanden is aangedaan en ter effening van de schok die aan de rechtsorde is toegebracht - aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van lange duur - zoals ook door de advocaat-generaal is gevorderd en door de rechtbank is opgelegd - zal worden opgelegd.
Motivering van de maatregel
Ter zitting van het hof heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte - naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging zal worden opgelegd.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet opgelegd dient te worden mede omdat dit niet ondersteund wordt door de gedragsdeskundigen, en het verband tussen het delict en de psychische stoornis te gering is.
Omtrent de bruikbaarheid van voornoemd PBC-rapport, overweegt het hof ambtshalve het volgende.
Het rapport is gedagtekend 13 april 2007. Het onderzoek ter terechtzitting van het hof is, nadat dit voor de eerste maal op 23 oktober 2007 was aangevangen, ter zitting van 17 januari 2008 opnieuw aangevangen en ter terechtzitting van 15 april 2008 hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek op 17 januari 2008 bevond.
Het hier krachtens artikel 37a (oud), derde lid, Wetboek van Strafrecht toepasselijke artikel 37, tweede lid, Wetboek van Strafrecht bepaalt dat indien het desbetreffend advies eerder dan één jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, de rechter hiervan slechts gebruik kan maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Als aanvang van de in artikel 37, tweede lid, Wetboek van Strafrecht genoemde termijn van één jaar geldt de dagtekening van het daar bedoelde advies en als eindpunt de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting dat tot oplegging van de maatregel heeft geleid, overeenkomstig het bepaalde in artikel 270 Wetboek van Strafvordering is aangevangen, onderscheidenlijk opnieuw is aangevangen.
Nu het onderzoek ter terechtzitting op 17 januari 2008 en op 15 april 2008 in dezelfde samenstelling van het hof heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat het onderzoek ter zitting van 17 januari 2008 als eindpunt van bovengenoemde termijn moet gelden. Het hof heeft mitsdien bij het oordeel omtrent oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling gebruik gemaakt van voornoemd PBC-rapport. Daarbij heeft het hof overwogen dat ook tussen de tijd waarin het onderzoek ter zitting zijn beslag heeft gekregen en de dagtekening van het rapport geen zodanig lange termijn is verstreken dat de inhoud van het advies geacht moet worden niet de toestand van de onderzochte ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting weer te geven.
In dit rapport komen psycholoog A.J. de Groot en psychiater R.J.P. Rijnders - zakelijk weergegeven - onder meer tot de volgende conclusies:
"Betrokkene lijdt aan een chronische paranoïde psychose in het kader van een chronische paranoïde schizofrenie. De klinische uitingsvorm van betrokkenes chronische paranoïde psychose omvat gehoorshallucinaties, waandenken, gedachtearmoede en emotionele afvlakking. Schizofrenie is een ernstige psychiatrische ziekte die zich kenmerkt door al dan niet langdurige bestaande psychotische perioden, met mogelijk psychosevrije intervallen, en - in een aanzienlijk deel van de ziektegevallen - een proces waarin de cognitieve en emotionele kwaliteiten afnemen.
Betrokkenes chronische paranoïde schizofrenie dient te worden beschouwd als een ziekelijke stoornis zijner geestvermogens. Het onderzoekend team acht het zeer waarschijnlijk dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde ook lijdende was aan de chronische paranoïde schizofrenie, maar of hij op dat moment daadwerkelijk psychotisch was en bijvoorbeeld last had van waandenken is uit het onderzoek niet gebleken.
Het onderzoekend team overweegt de mogelijkheid dat betrokkene heeft gehandeld op basis van wraakneming vanwege een vernedering of krenking door het slachtoffer. Het onderzoekend team overweegt eveneens dat betrokkene mogelijk heel bang was voor het slachtoffer. Door betrokkenes grote angsttoestand, welke op zich genomen geen pathologische grondslag heeft, zou het dan mogelijk zijn dat betrokkenes al door zijn ziekte onder druk staande beleving van de realiteit nog meer psychotisch werd vervormd. Door die psychotische vervorming zou betrokkene het slachtoffer dreigende woorden hebben horen spreken - dreigementen die door de getuigen in de woning niet zijn opgevangen of gehoord. Echter tijdens dit onderzoek is het niet mogelijk gebleken te beoordelen in welke mate de chronische paranoïde schizofrenie van betrokkene bepalend was voor zijn handelen. De aard en inhoud van betrokkenes hallucinaties en wanen in overweging nemende, kan niet a priori en onomstotelijk worden aangenomen dat betrokkenes psychotische klachten op duidelijke of overweldigende wijze hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde. Betrokkene zegt immers geen bevelshallucinaties het slachtoffer iets aan te doen te hebben gehad, noch had hij waangedachten in die richting. Verder lijkt er sprake geweest van een reëel conflict over geld en goederen en van voorafgaande wederzijdse bedreigingen. Hoewel betrokkenes psychose dus niet in specifieke zin lijkt te hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde, neemt het onderzoekend team aan dat het uit gedragskundig oogpunt aannemelijk is dat betrokkenes psychotische functioneren in globale zin - dus in enige mate - heeft doorgewerkt in zijn afwegingen direct voorafgaande en tijdens het tenlastegelegde. Op basis van deze overweging meent het onderzoekend team dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden gehouden.
Gelet op bovenstaande conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid kan er vanuit gedragskundig oogpunt geen uitspraak worden gedaan over de recidivekans. Betrokkene werd immers ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde in beperkte mate belemmerd in zijn vermogen om keuzes en afwegingen te maken, terwijl de beschikbaarheid van handelingsalternatieven niet duidelijk verminderd was. Gelet op het voorgaande kan geen advies worden gegeven over een behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader."
Ter terechtzitting van het hof hebben de deskundigen overeenkomstig het rapport verklaard en gesteld dat zij - hoewel het tegendeel niet uit te sluiten is - niet hebben kunnen aantonen dat verdachte tot zijn daden is gekomen onder invloed van een psychose. Gezien de geringe mate waarin de ziekelijke stoornis aantoonbaar oorzakelijk verband houdt met het feit hebben zij zich ook ter zitting onthouden van een oordeel over de recidivekans en van advisering van een concrete behandeling. Psychiater Rijnders heeft ter zitting van het hof verklaard dat de ziekelijke stoornis waaraan verdachte lijdt door medicatie en behandeling een gunstige prognose kent.
Zoals ook reeds onder 'strafbaarheid' is uiteengezet neemt het hof de conclusies van de deskundigen omtrent de ziekelijke stoornis van verdachte over en maakt deze tot de zijne. Het hof stelt derhalve vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Het door verdachte begane strafbare feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Hoewel de deskundigen zich in hun rapport en ter terechtzitting van het hof hebben onthouden van een oordeel omtrent de recidivekans en van een advies omtrent behandeling, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd en tevens dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Het hof acht de kans dat verdachte opnieuw ernstige (gewelds-)delicten tegen personen zal plegen, aanzienlijk. Het hof wijst ter onderbouwing hiervan op de navolgende omstandigheden.
Ten eerste is verdachte vóór het plegen van het onderhavige feit reeds tweemaal veroordeeld ter zake van geweldsdelicten tegen personen.
Ten tweede is het bewezenverklaarde feit volstrekt oninvoelbaar. Immers - zo blijkt uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] - is verdachte vanuit een ontspannen situatie, waarin het slachtoffer op rustige toon aangaf de woning te gaan verlaten, achter het slachtoffer aangelopen en heeft hem vrijwel direct - zonder dat beide getuigen enige aanleiding hiertoe hebben bemerkt - neergestoken. Ook de reacties van verdachte ná het neersteken van het slachtoffer ziet het hof in dit licht. Zo heeft verdachte blijkens de verklaring van beide getuigen verklaard dat hij het slachtoffer wilde zien doodgaan en weigerde hij daarom de getuigen de hulpdiensten te laten bellen. Bovendien glimlachte verdachte toen hij hoorde dat het slachtoffer was overleden en is hij direct daarna begonnen met het inpakken van het lichaam in beddengoed en plastic zakken om het te laten verdwijnen. Het gemak waarmee verdachte handelde in de uitvoering en na afloop van het gebeurde correspondeert met de door bovengenoemde deskundigen geconstateerde emotionele afvlakking en het door hen (in het PBC-rapport op p. 26 en 28 en ook ter terechtzitting van het hof genoemde) gebrek aan empathie bij verdachte. Het hof heeft ter terechtzitting van 15 april 2008 ook zelf waargenomen dat het gebeurde verdachte in het geheel niet lijkt te raken. Zo verklaart verdachte aan de ene kant geen spijt te hebben van wat hij heeft gedaan, omdat hij zelf nog leeft en aan de andere kant er wel spijt van te hebben, maar slechts vanwege de consequenties die het gebeuren voor hemzelf heeft gehad.
Ten derde is door verdachte ten tijde van zijn vierde verhoor bij de politie d.d. 19 augustus 2006 verklaard: "Ik hoop dat ik niet veroordeeld word, dan ga ik nog linkere dingen doen. Ik maak alles koud om eruit te komen. Ik maak dan Justitie, bewakers en alles af om eruit te komen".
Tot slot heeft het hof acht geslagen op het feit dat verdachte - zoals blijkt uit het PBC-rapport - niet open staat voor behandeling van zijn chronische paranoïde schizofrenie. Verdachte heeft ter zitting van het hof bevestigd dat hij in 2005 korte tijd medicatie (Risperdal) heeft genomen, maar daarmee is gestopt. Verdachte heeft daar tevens verklaard dat hij sindsdien medicatie weigert, dat nog steeds doet en ook in de toekomst zal doen.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat de kans dat verdachte in de toekomst weer geweldsdelicten tegen personen zal begaan, aanzienlijk is.
Alles afwegende zal het hof verdachte naast een gevangenisstraf tevens de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege opleggen.
Beslag
Het hof zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende (verdachte) van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 1 paar schoenen (merk Nike) en 1 GSM (merk Samsung, kleur grijs).
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij [benadeelde], de nabestaande van het slachtoffer [slachtoffer], vordert de kosten van diens begrafenis. Deze schade is rechtstreeks toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De hoogte van de schade ad € 1.281,35 is deugdelijk gesteld en onderbouwd en door verdachte niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Het hof stelt de schade derhalve vast op dat bedrag. Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij voormelde kosten heeft gedragen, zodat ingevolge artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 108, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot een bedrag als hiervoor vermeld.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal voormeld bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaat-regel.
Beslissing op de vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen d.d. 19 september 2005 is aan veroordeelde onder meer één maand voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 oktober 2005. De
officier van justitie heeft op 10 november 2006 gevorderd dat last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven van voormelde gevangenisstraf omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het bewezenverklaarde feit.
Nu gebleken is dat veroordeelde het hiervoor bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de gestelde proeftijd, zal het hof de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde straf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 36f (oud), 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
gelast de teruggave aan verdachte van:
1 paar schoenen, merk Nike, en 1 GSM, merk Samsung, kleur grijs;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van duizend tweehonderdeenentachtig euro en vijfendertig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend tweehonderdeenentachtig euro en vijfendertig cent ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter te Assen van 19 september 2005 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.