ECLI:NL:GHLEE:2008:BC5376

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
500624
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en alimentatie na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende de gevolgen van hun geregistreerd partnerschap. [appellant] stelt dat hij door [geïntimeerde] onder valse voorwendselen is bewogen om een geregistreerd partnerschap aan te gaan, en dat hij schade lijdt doordat hij na de ontbinding van dit partnerschap is veroordeeld tot het betalen van alimentatie aan [geïntimeerde]. Het hof heeft de stelling van [appellant] dat er sprake is van een onrechtmatige daad verworpen. Het hof oordeelt dat de door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoen aan de vereisten voor een onrechtmatige daad zoals bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 8 juni 1998 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan en dat dit partnerschap op 11 juli 2002 door de rechtbank Arnhem is ontbonden. De alimentatieverplichting van [appellant] is door het hof vastgesteld op € 835,-- per maand, en later gewijzigd naar € 1.385,-- per maand. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank Leeuwarden, die het verzoek van [geïntimeerde] tot wijziging van de alimentatie had afgewezen, vernietigd.

De grieven van [appellant] zijn door het hof beoordeeld. Het hof heeft geconcludeerd dat de grieven falen en dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. [appellant] is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak van het hof bevestigt dat de vordering van [appellant] niet kan worden toegewezen en dat de alimentatieverplichting blijft bestaan.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 februari 2008
Rolnummer 0500624
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. P. van der Sluis,
voor wie gepleit heeft mr. A. Kos, advocaat te Warneveld,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. P. Tuinman,
voor wie gepleit heeft mr. P. Crans, advocaat te Hilversum.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 6 juli 2005 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 oktober 2005 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 21 december 2005.
Het petitum van de appeldagvaarding luidt:
"het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van appellant alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten van beide instanties, zulks met bepaling dat over de proceskostenveroordelingen wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest en met de verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn."
Bij memorie van grieven heeft [appellant] geconcludeerd overeenkomstig het petitum van de appeldagvaarding.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 6 juli 2005 onder rolnummer
70522/HA ZA 05-512 gegeven te bekrachtigen en de vordering van de man af te wijzen en hem uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen in de kosten van eerste aanleg en van dit hoger beroep."
Partijen hebben hun zaak op 19 december 2007 doen bepleiten, waarbij de raadsman van [appellant] zich heeft bediend van een pleitnota met productie.
Tenslotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. [geïntimeerde] heeft zich ermee akkoord verklaard dat er arrest wordt gewezen op één dossier.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. In hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
1.1 Partijen zijn op 8 juni 1998 een geregistreerd partnerschap aangegaan.
1.2 Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 11 juli 2002 is de ontbinding van dat geregistreerd partnerschap uitgesproken.
1.3 Genoemde beschikking is op 19 september 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.4 Het gerechtshof te Arnhem heeft bij beschikking van 22 juli 2003 bepaald dat [appellant] aan [geïntimeerde] met ingang van 19 september 2002 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 835,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
1.5 De rechtbank Leeuwarden heeft bij beschikking van 23 augustus 2006 het verzoek van [geïntimeerde] tot wijziging van de bij beschikking van het hof Arnhem van 22 juli 2003 bepaalde partneralimentatie afgewezen.
1.6 Het gerechtshof te Leeuwarden heeft de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 23 augustus 2006 bij beschikking van 26 september 2007 vernietigd en heeft de beschikking van het hof Arnhem van 22 juli 2003 gewijzigd en de door [appellant] aan [geïntimeerde] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van 1 november 2005 tot 30 december 2006 bepaald op € 1.385,-- per maand.
Ten aanzien van grief II
2. [appellant] klaagt dat de rechtbank geen overweging heeft gewijd aan het beroep van [appellant] op een gestelde onrechtmatige daad van [geïntimeerde].
3. Deze grief slaagt. In hoeverre dat [appellant] baat, zal blijken uit de beoordeling van de overige grieven.
Ten aanzien van de grieven I, III en IV
4. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft de raadsman van [appellant] bevestigd dat artikel 6:162 BW de grondslag vormt voor de vordering van [appellant] in hoger beroep.
Het gestelde onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] is volgens [appellant] uitsluitend daarin gelegen dat [geïntimeerde] volgens [appellant] jegens hem ten onrechte liefde heeft voorgewend.
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] hem aldus onder valse voorwendselen heeft bewogen een geregistreerd partnerschap met haar aan te gaan en dat hij schade lijdt doordat hij na ontbinding van het geregistreerd partnerschap is veroordeeld alimentatie aan [geïntimeerde] te betalen.
6. [geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellant] gemotiveerd betwist.
7. Het hof overweegt als volgt.
De stelling die [appellant] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, levert - wat daar ook van zij - naar het oordeel van het hof geen onrechtmatige daad in de zin der wet op.
8. [appellant] die - zoals ter gelegenheid van het pleidooi is gebleken - in het kader van de gevoerde alimentatieprocedure niet het verweer heeft gevoerd dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn hem te verplichten alimentatie aan [geïntimeerde] te voldoen - tracht door het instellen van de onderhavige vordering in feite een bijzonder rechtsmiddel aan te wenden tegen de in de alimentatieprocedure door dit hof gegeven beschikking. De wet kent een zodanig rechtsmiddel evenwel niet.
9. De grieven I, II en IV falen.
Slotsom
10. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief III, 3 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op een bedrag van
€ 1.100,-- aan verschotten en een bedrag van € 3.474,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Onnes-Wind en Otten, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 27 februari 2008 in bijzijn van de griffier.