Parketnummer: 24-003151-06
Parketnummer eerste aanleg: 18-630521-05 en 18-652198-05
Arrest van 1 februari 2008 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 19 december 2006 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-630521-05 en 18-652198-05 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1976] te [gemeente 2],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft maatregelen opgelegd, heeft beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft een beslissing genomen omtrent het inbeslaggenomen goed, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen ter zake van het in zaak A onder 1 (moord) en 2 en in zaak B ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 314,39 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 19.908,82, beide met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat het hof het inbeslaggenomen goed zal ontrekken aan het verkeer.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 november 2005 in de gemeente [gemeente 1] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (pistool) een of meer malen geschoten op die [slachtoffer 1], waardoor die [slachtoffer 1] een of meermalen is geraakt en/of bloedverlies heeft opgelopen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2005 tot en met 13 november 2005 in de gemeente [gemeente 1] en/of althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, en/of munitie van categorie III, te weten een of meer patronen, voorhanden heeft gehad.
Voorts is aan verdachte in zaak B, zoals door de eerste rechter op 5 december 2006 gewijzigd, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 februari 2005 te [plaats], gemeente [gemeente 2], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), bij de keel heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel heeft dichtgeknepen en/of met gebalde vuist op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen/gestompt en/of die [slachtoffer 2] heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 (zaak A)
Namens de verdachte is ter terechtzitting van het hof - zakelijk weergegeven - in zaak A onder 1 aangevoerd, dat de ten laste gelegde moord, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, niet kan worden bewezen, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte met voorbedachte raad het slachtoffer [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd. Verdachte heeft de doodslag wel bekend.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Op 13 november 2005 bevond verdachte zich 's avonds in café [café] te [gemeente 1]. Hij had veel alcohol gedronken en was daarnaast onder invloed van cocaïne. Op een gegeven moment liep hij naar buiten omdat hij dacht dat hij moest overgeven. Toen hij buiten op de vensterbank van het café zat, kwam [slachtoffer 1] naar hem toe. [slachtoffer 1] was boos op verdachte, aangezien verdachte nog niet voor de door [slachtoffer 1] verrichte reparatie van zijn, verdachtes, auto had betaald. Er ontstond ruzie tussen hen. Verdachte liep naar zijn auto, gevolgd door [slachtoffer 1] en verdachtes vriend [getuige 1]. Verdachte had nog een korte woordenwisseling met [getuige 1], die vanuit het [café] had gezien dat er ruzie was ontstaan en naar buiten was gelopen. Hij opende vervolgens het portier van zijn auto, pakte een pistool uit het portiervak van zijn auto en schoot daarmee de vlak bij hem staande [slachtoffer 1] dood.
Van voorbedachte raad is sprake indien verdachte op zeker moment, na kalm beraad en rustig overleg, tot zijn daad is gekomen. De centrale vraag is of verdachte, op het moment dat hij naar zijn auto liep, al van plan was om zijn pistool uit zijn auto te pakken en het slachtoffer neer te schieten en derhalve tijdens het lopen naar de auto tijd en gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte ontkent dat hij naar zijn auto liep om zijn pistool te pakken, en ontkent daarmee de voorbedachte raad. Uit de vorenomschreven aannemelijk geworden gang van zaken vlak voor het fatale schietincident kan niet reeds op voorhand volgen dat verdachte die bedoeling had. Ook hetgeen getuigen omtrent de gebeurtenis hebben verklaard kan niet tot dat oordeel leiden. Getuige [getuige 2] heeft in dit verband zowel bij de politie als ter zitting van het hof verklaard dat verdachte, toen hij bij zijn auto door [getuige 1] werd tegengehouden, zei dat hij met rust gelaten wilde worden en naar huis wilde. Ook de verklaring van de getuige [getuige 1] acht het hof voor het bewijs van de voorbedachte raad onvoldoende. Uit de volgens getuige [getuige 1] door verdachte vlak voor het schietincident gebruikt bewoordingen - zakelijk weergegeven: dat [getuige 1] zich er niet mee moest bemoeien - kan niet zonder meer volgen dat verdachte op dat moment al het plan had opgevat om [slachtoffer 1] neer te schieten. Deze getuigenverklaring laat de mogelijkheid open dat verdachte met een ander doel naar de auto is gelopen en pas daar het voornemen heeft opgevat [slachtoffer 1] neer te schieten en aan dat voornemen onmiddellijk uitvoering heeft gegeven.
Hieruit volgt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg, en dus met voorbedachte raad, het slachtoffer heeft neergeschoten. Verdachte dient derhalve van de ten laste gelegde voorbedachte raad te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1 (doodslag) en 2 en in zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 13 november 2005 in de gemeente [gemeente 1] opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen (pistool) meermalen geschoten op die [slachtoffer 1], waardoor die [slachtoffer 1] meermalen is geraakt en bloedverlies heeft opgelopen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2
hij op 13 november 2005 in de gemeente [gemeente 1] een wapen van categorie III, te weten een pistool, en munitie van categorie III, te weten patronen, voorhanden heeft gehad;
(zaak B)
hij op 02 februari 2005 te [plaats], gemeente [gemeente 2], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) met gebalde vuist op/tegen het lichaam heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
onder 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 13 november 2005 heeft verdachte [slachtoffer 1] van het leven beroofd. Hij heeft met een vuurwapen meermalen op [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan het slachtoffer door bloedverlies is overleden.
Verdachte heeft door zijn gedraging blijk gegeven van het ontbreken van respect voor het leven van een ander mens. Hij heeft [slachtoffer 1] koelbloedig van het leven beroofd. Een feit als dit veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast is de rechtsorde hierdoor ernstig geschokt.
Verdachte heeft de nabestaanden van [slachtoffer 1] een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Naar de ervaring leert is het voor nabestaanden zeer zwaar om te moeten leven met het verlies van een dierbare, zeker indien aan dat leven op zo'n zinloze, gewelddadige wijze een einde is gekomen. Een zinloosheid die nog eens wordt benadrukt door de omstandigheid dat de aanleiding van het schietincident niet meer dan een gering geldbedrag was waarop het slachtoffer [slachtoffer 1] aanspraak kon maken omdat hij verdachtes auto had gerepareerd.
Zoals ook uit bovenstaand feit blijkt heeft verdachte zich op 13 november 2005 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool en munitie. Dit wapen lag schietklaar in een vak in het portier van de auto van verdachte. Uit onder andere de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en ook bij het hof blijkt dat verdachte dit wapen op deze wijze al jaren binnen handbereik heeft gehouden. Het hof hecht geen geloof aan de uitleg van verdachte dat hij dit deed omdat hij zich onveilig voelde. De vele foto's waarbij verdachte zich in diverse poses met het/een wapen heeft laten vereeuwigen wijzen daar in het geheel niet op. Het hof kan een en ander niet los zien van het fatale schietincident. Mede gelet op het opvliegende en agressieve karakter van verdachte waarover door getuigen is verklaard mag het, in het licht van het zolang voorhanden hebben van het wapen, verbazing wekken dat het niet eerder tot een dergelijk incident is gekomen.
Op 2 februari 2005 heeft verdachte [slachtoffer 2] mishandeld, door hem tegen zijn lichaam te stompen, waardoor deze [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting van het hof op 19 juli 2007 erkend een tweetal andere strafbare feiten (aanwezig hebben van 16,27 gram cocaine en voorhanden hebben van een op een wapen gelijkend voorwerp) te hebben gepleegd, welke ad-informandum gevoegde feiten (met het parketnummer 630521-05) thans, als meegewogen in de op te leggen straf, als afgedaan dienen te worden beschouwd.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 5 november 2007 - al eerder is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf onder meer wegens geweldsdelicten.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd, ter vergelding van de inbreuk op de rechtsorde en het leed dat verdachte de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft aangedaan.
Beslag
Onder verdachte is de aan hem toebehorende personenauto, merk BMW, kenteken [kenteken] in beslag genomen. Het betreft de personenauto die het slachtoffer [slachtoffer 1] voor verdachte had gerepareerd en waarover ruzie was ontstaan, en waarin verdachte het wapen schietklaar voorhanden had. Vastgesteld is dat het een zogenoemde omgekatte auto betrof.
Het hof is van oordeel dat deze personenauto vatbaar is voor verbeurdverklaring in de zin van artikel 33a, lid 1 sub c van het Wetboek van Strafrecht en dat verbeurdverklaring ook dient te volgen. Het hof acht daarbij van belang dat uit de verklaring van verdachte, gelijk hiervoor overwogen, volgt dat hij het wapen al jaren - en dus ook op 13 november 2005 - in de auto bij zich had. Aldus beschouwd is het hof van oordeel dat verdachte de auto in dat opzicht heeft gebruikt als een bergplaats voor het vuurwapen dat hij op die manier altijd bij de hand kon hebben. Het hof ziet dit als een van de omstandigheden waaronder het fatale incident kon plaatsvinden en oordeelt derhalve dat dit feit mede met behulp van de auto, aldus door verdachte gebruikt, is begaan.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof overweegt, dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting van het hof vaststaat, dat door het bewezen verklaarde feit in zaak A onder 1 aan de nabestaanden [benadeelde 1] en [benadeelde 2] schade is toegebracht, waarvoor verdachte jegens genoemde nabestaanden naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag ten behoeve van voornoemde nabestaanden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 63, 287 en 300 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55(oud) van de Wet wapens en munitie.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A onder 1 en 2, en in zaak B ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en in uitleveringsdetentie doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd: BMW personenauto met kenteken [kenteken];
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van driehonderdveertien euro en negenendertig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van driehonderdveertien euro en negenendertig cent ten behoeve van [benadeelde 1], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zes dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde 2], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van negentienduizend negenhonderdacht euro en tweeëntachtig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van negentienduizend negenhonderdacht euro en tweeëntachtig cent ten behoeve van [benadeelde 2], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdnegenentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. P.W.J. Sekeris en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier.