ECLI:NL:GHLEE:2008:BC3421

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
700064
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Rowel-van der Linde
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebreken aan een woonhuis en de tijdige kennisgeving daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door de appellanten is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarin hun vorderingen zijn afgewezen. De appellanten, die een woonhuis van de geïntimeerden hebben gekocht, stellen dat er gebreken aan het huis zijn geconstateerd. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet tijdig hebben geklaagd over deze gebreken, zoals vereist door artikel 7:23 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De appellanten hebben in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij betogen dat hun kennisgeving van de gebreken tijdig was, onder verwijzing naar een brief van 8 november 2004 en een aansprakelijkheidsstelling door DAS Rechtsbijstand van 24 december 2004.

Het hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en vastgesteld dat zij de verkopers niet binnen een redelijke termijn op de hoogte hebben gesteld van de gebreken. Het hof benadrukt dat de verkoper erop moet kunnen rekenen dat de koper met spoed onderzoekt of de geleverde prestatie aan de overeenkomst beantwoordt. In dit geval hebben de appellanten de verkopers gedurende een half jaar niet geïnformeerd over de gebreken, waardoor de verkopers niet in staat waren om de klachten te controleren. Het hof concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de geïntimeerden uitvalt, en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

De uitspraak van het hof houdt in dat de appellanten worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 1.120,-- aan verschotten en € 2.446,50 aan salaris voor de procureur. De uitspraak is gedaan op 30 januari 2008 door het Gerechtshof Leeuwarden, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Arrest d.d. 30 januari 2008
Rolnummer 0700064
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr. J. Bonnema,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats geintimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geintimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
procureur: mr. P. Tuinman.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 25 oktober 2006 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 januari 2007 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 31 januari 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het Gerechtshof wordt verzocht bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Groningen, gewezen op 25 oktober 2006 onder zaak-/rolnummer: 79647 / HA ZA 05-476 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in eerste instanties gevorderde toe te wijzen en geïntimeerde te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding in beide instanties, waaronder de kosten van het beslag."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"Het is op bovenstaande gronden dat [geïntimeerden] uw Gerechtshof verzoekt het vonnis van de Rechtbank te Groningen gewezen op 26 oktober 2006 tussen partijen onder zaaknummer/rolnummer 79647/HA ZA 05-476 (zonodig met verbetering en/of aanvulling van gronden) te bekrachtigen, zulks met veroordeling van [appellanten] in de kosten van de beide instanties."
Voorts hebben [appellanten] een akte genomen en vervolgens hebben [geïntimeerden] een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.6) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
2. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten], gebaseerd op beweerdelijk geconstateerde (aanvankelijk verborgen) gebreken aan het door hen van [geïntimeerden] gekochte woonhuis, afgewezen omdat [appellanten] ter zake niet tijdig hebben geklaagd in de zin van artikel 7:23 lid 1 BW.
Met betrekking tot grief I:
3. Grief I richt zich tegen dat oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
4. De grief is niet gericht tegen hetgeen de rechtbank onder 6.3 van het beroepen vonnis heeft overwogen met betrekking tot de (inhoud van de) brief van 14 oktober 2004, zodat die brief ook in hoger beroep buiten beschouwing kan blijven. Evenmin staat in hoger beroep ter discussie dat [geïntimeerden] eerst in de deze procedure inleidende dagvaarding melding hebben gemaakt van de rapporten d.d. 26 oktober 2004 en d.d. 8 november 2004, welke [appellanten] hebben laten opstellen door het Bureau voor bouwkunde & onderhoudsadviezen TMS Holland B.V. (verder: TMS B.V.), respectievelijk door Technisch Bureau G.W. Bos B.V. (verder: Bos B.V.) en dat [geïntimeerden] eerst toen kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van die rapporten. Daarmee staat vast dat [geïntimeerden] eerst op 23 mei 2005 (de dag waarop de inleidende dagvaarding, met daarbij als bijlage genoemde rapporten aan hen werd betekend) kennis kregen van aard en omvang van de gebreken, waarvan in de brief van 8 november 2004 melding werd gemaakt.
Het hof tekent hierbij nog aan dat [appellanten] ook niet hebben gegriefd tegen hetgeen de rechtbank in het beroepen vonnis onder 6.7 heeft overwogen, zodat hetgeen daar is overwogen ook in hoger beroep heeft te gelden.
5. Blijkens de toelichting op de grief zijn [appellanten] - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - van mening dat de brief van 8 november 2004, alsook de aansprakelijkheidsstelling door DAS Rechtsbijstand van 24 december 2004, zijn te beschouwen als een tijdige kennisgeving in de zin van artikel 7:23 BW.
6. Het hof stelt het volgende voorop: Artikel 7:23 lid 1 heeft de strekking de verkoper te behoeden voor late en moeilijk meer te betwisten klachten, door voor te schrijven dat de koper, op straffe van verval van zijn rechten, zijn klachten tot de verkoper moet richten binnen zo korte termijn als in de gegeven omstandigheden in verband met zijn onderzoeksplicht van hem kan worden gevergd {Parl.Gesch.Boek 7 (Inv. 3,5 en 6), blz. 152; zie ook blz. 146}. De schuldenaar die een prestatie heeft verricht (in dit geval: de verkoper van een woonhuis) moet immers erop kunnen rekenen dat de schuldeiser (de koper van het woonhuis) met bekwame spoed onderzoekt of (waaraan naar het oordeel van het hof gelijk staat: door deskundigen) doet onderzoeken of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt (zie ook Parl Gesch. Boek 6, blz. 316-317).
Aan inhoud en strekking van deze bepaling wordt geen recht gedaan indien slechts aan de schuldenaar wordt medegedeeld dat er sprake is van gebreken, zonder deze gebreken - zo spoedig als mogelijk is - nader te concretiseren.
7. Voor wat de termijnen betreft die de schuldeiser (in dit geval [appellanten]) ten dienste staan voor de nakoming van zijn hiervoor bedoelde onderzoeks- en mededelingsplicht heeft het volgende te gelden. De lengte van de onderzoekstermijn is - in een geval als het onderhavige - afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het onderzoek dient, gelet op de door artikel 7: 23 lid 1 BW beschermde belangen van de verkoper, door de koper te worden ingesteld en uitgevoerd met de voortvarendheid die gelet op de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de koper kunnen worden gevergd. In dat verband kan onder meer van belang zijn de aard en de waarneembaarheid van het gebrek, de wijze waarop dit aan het licht treedt, en de deskundigheid van de koper. Onder omstandigheden kan voor de beantwoording van de vraag of de geleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt, een onderzoek door een deskundige nodig zijn. In beginsel mag de koper de uitslag van dat onderzoek afwachten, zonder de verkoper van het onderzoek op de hoogte te brengen. Wanneer echter mag worden verwacht dat met het onderzoek langere tijd is gemoeid, of zulks tijdens de loop daarvan blijkt, volgt uit de strekking van artikel 7: 23 lid 1 BW dat de koper aan zijn wederpartij onverwijld kennis dient te geven van dat onderzoek en de verwachte duur daarvan (zie HR 29 juni 2007, RvdW 2007, 636).
8. Vertaald naar het onderhavige geval moet worden vastgesteld dat [appellanten] in hun brief van 8 november 2004 geen melding hebben gemaakt van de bevindingen van de door hen ingeschakelde deskundigen, zulks terwijl zij op dat moment in ieder geval in het bezit waren van het rapport van TMS Holland B.V. en mogelijk ook al van Bos B.V. In bedoelde brief hebben zij enkel aangegeven "diverse gebreken" ontdekt te hebben. Ook in de brief van 24 december 2004 van DAS is geen melding gemaakt van de bevindingen van de door [appellanten] ingeschakelde deskundigen. Eerst bij het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 23 mei 2005 (derhalve ruim 6 maanden na het verschijnen van het rapport van Bos B.V.) zijn [geïntimeerden] inhoudelijk geïnformeerd omtrent de geconstateerde gebreken.
9. De vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied, dient in het geval van een niet-consumentenkoop als het onderhavige, te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden.
10. Naar het oordeel van het hof moet op grond van hetgeen hiervoor is overwegen worden geoordeeld dat [appellanten] de verkopers van hun woning niet binnen bekwame tijd (als bedoeld in lid 1 van artikel 7: 23 BW) kennis hebben gegeven van de ontdekte gebreken. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen ten aanzien van de strekking van lid 1 van artikel 7:23 BW, valt de belangenafweging uit in het voordeel van [geïntimeerden] Daarbij geeft de doorslag dat [geïntimeerden] nodeloos, gedurende ruim een half jaar, verstoken zijn gebleven van inhoudelijk informatie omtrent de gebreken en derhalve al die tijd niet in staat is geweest de klachten op juistheid te kunnen (doen) controleren.
11. De grief treft derhalve geen doel.
Met betrekking tot grief II:
12. De grief mist zelfstandige betekenis en deelt het lot van grief I.
De slotsom:
13. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris procureur: 1,5 punt tarief IV).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 1.120,-- aan verschotten en € 2.446,50 aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Rowel-van der Linde en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 30 januari 2008 in bijzijn van de griffier.