ECLI:NL:GHLEE:2007:BC1137

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600135
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rapporten inzake mesttank en aansprakelijkheid in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 19 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellanten, waaronder een vennootschap onder firma en enkele natuurlijke personen, en Hydrosta B.V. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Hydrosta voor de reparatie van een mesttank. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin Hydrosta niet ontvankelijk werd verklaard in haar vordering tegen enkele appellanten. Het hof heeft vastgesteld dat het rapport van Lengkeek expertises niet afdoet aan het rapport van Eelsing, dat in opdracht van appellanten is opgesteld. Het hof oordeelt dat appellanten onvoldoende hebben aangetoond dat de bevindingen van het rapport Eelsing ondeugdelijk zijn. Het hof benadrukt dat appellanten, die de mesttank aan meerdere mestinjecteurs koppelden, zelf verantwoordelijk waren voor het aanbieden van de mestinjecteur(s) ter controle aan Hydrosta. Het hof concludeert dat het beroep van appellanten op de rapporten niet kan leiden tot een andere uitkomst. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en appellanten worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 december 2007
Rolnummer 0600135
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. de vennootschap onder firma [Mechanisatiebedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats en -gemeente],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats en -gemeente appellant 2 ],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats en -gemeente appellant 3],
4. [appellant 4],
wonende te [woonplaats en -gemeente appellant 4],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr. B. Korvemaker,
tegen
Hydrosta B.V.,
gevestigd te Zwartsluis, gemeente Zwartewaterland,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Hydrosta,
procureur: mr. K.E. Wielinga.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 14 december 2005 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 14 maart 2006 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Hydrosta tegen de zitting van 22 maart 2006.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis, op 14 december 2005 onder zaak-/rolnummer 66445/HA ZA 04-871 door de Rechtbank Leeuwarden, uitgesproken tussen appellanten als gedaagden en geïntimeerde als eiseres, en, opnieuw rechtdoende, geïntimideerde alsnog in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, dan wel af te wijzen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van geïntimeerde van de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Hydrosta verweer gevoerd met als conclusie:
"tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, en tot veroordeling, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van appellant tot betaling van de kosten van de beide instanties, gevallen aan de zijde van geïntimeerde."
Voorts hebben beide partijen een akte genomen
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.7) van het vonnis waarvan beroep, is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
2. Tegen de beslissing van de rechtbank dat Hydrosta niet kan worden ontvangen in haar vordering voor zover deze is ingesteld tegen [Mechanisatiebedrijf], [appellant 2] en [appellant 4] en tegen de aan die beslissing ten grondslag liggende overwegingen (3.3. tot en met 3.9) is evenmin een grief ontwikkeld, zodat in hoger beroep nog slechts de vordering van Hydrosta op [appellant 3] (verder: [appellant 3]) onderwerp van geschil is. In hoger beroep staat tevens vast dat [appellant 3] de aan de onderhavige facturen ten grondslag liggende opdrachten heeft verstrekt (zie de rechtbank onder 3.4).
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het appel:
3. Nu Hydrosta, voor zover haar vordering was gericht tegen [Mechanisatiebedrijf], [appellant 2] en [appellant 4], door de rechtbank niet ontvankelijk is verklaard, Hydrosta daartegen in appel niet is opgekomen en appelanten sub 1,2 en 4 daarin ook uitdrukkelijk (zie de laatste akte van [appellanten] onder 2) hebben berust, zijn appellanten sub 1,2 en 4 niet-ontvankelijk in hun hoger beroep.
Met betrekking tot de grieven:
4. De grieven richten zich tegen de veroordeling van [appellant 3], als weergegeven in het dictum van het beroepen vonnis, en tegen de daaraan ten grondslag liggende rechtsoverwegingen (4.3 tot en met 4.5). Ze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Het hof stelt voorop dat de weergave van delen van het rapport van Eelsing Expertises & Taxaties (verder: het rapport Eelsing) onder 2.7 van de door de rechtbank opgesomde vaststaande feiten nog niet impliceert dat de rechtbank de uit dat rapport geciteerde – onder de feiten opgenomen - tekst ook inhoudelijk onderschrijft. Eerst onder 4.3 van het beroepen vonnis neemt de rechtbank de bevindingen uit het expertiserapport over. Grief 1 komt nadrukkelijk tegen die beslissing op en is – anders dan Hydrosta betoogt – alleszins begrijpelijk.
6. Nu vast staat dat [appellant 3] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden waarop de in het geding zijnde facturen betrekking hebben, deze werkzaamheden ook zijn verricht en [appellanten] desalniettemin van mening zijn dat [appellant 3] niet tot betaling van die facturen is gehouden omdat Hydrosta toerekenbaar is tekort geschoten bij het uitvoeren van die reparatieopdracht, ligt de bewijslast ten aanzien van dat beweerdelijk tekort schieten op [appellanten]
7. De rechtbank had ter zake, gelet op de aan de orde zijnde problematiek, kunnen overgaan tot benoeming van een deskundige, doch daarbij gaat het om een discretionaire bevoegdheid. Dat de rechtbank van die bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt is begrijpelijk nu [appellanten] hun stellingen, aangaande een andere oorzaak van de aan de mesttank ontstane schade, dan welke in het rapport Eelsing werd aangegeven, op geen enkele wijze hadden onderbouwd, hetwelk – juist omdat [Mechanisatiebedrijf] zelf de expertise-opdracht aan Eelsing had verstrekt – op hun weg had gelegen.
8. Eerst in hoger beroep (bij memorie van grieven) hebben [appellanten] ter onderbouwing van hun kritiek op het rapport Eelsing een rapport gepresenteerd, opgemaakt door Lengkeek Expertises te Zwolle.
9. Hydrosta heeft vraagtekens gezet bij de deskundigheid van Lenkeek expertises en het hof moet vaststellen dat [appellanten] op dat punt geen duidelijkheid heeft verschaft.
Daarnaast kan met betrekking tot bedoeld rapport het volgende worden opgemerkt.
- Het rapport is eenzijdig (in opdracht van [appellanten]) tot stand gekomen en berust enkel op stukken die [appellanten] aan Lengkeek expertises ter hand heeft gesteld en op de door [appellanten] aan Lengkeek expertises gegeven toelichting.
- Dat de mesttank ook voor de reparatiedata in kwestie (maart 2001 en mei 2001) enkele keren ter reparatie aan Hydrosta is aangeboden is in casu niet relevant, nu niet is gesteld of gebleken is dat die reparaties iets uitstaande hebben met de problematiek welke zich in maart/mei 2001 met betrekking tot de mesttank heeft voorgedaan.
- Uit het rapport blijkt niet dat de problemen aan de mesttank zich ook na de reparatie in mei 2001 nog hebben gemanifesteerd.
10. Het hof is van oordeel dat het rapport van Lengkeek expertises in essentie niet afdoet aan het – ook in opdracht van [appellanten] – opgestelde rapport Eelsing. Laatstgemeld rapport is opgemaakt nadat de reparatie van maart 2001 had plaatsgevonden en de betreffende expert is – zoals onweersproken bij memorie van antwoord door Hydrosta is gesteld – bij de reparatie in mei 2002 aanwezig geweest. Nu bovendien niet is gesteld of gebleken dat [appellanten] destijds kritiek op het rapport hebben geuit of daarvan afstand hebben genomen, neemt het hof, evenals de rechtbank, de bevindingen van het rapport Eelsing over. Het hof tekent daarbij aan dat het, juist omdat [appellanten] de mesttank aan meerdere mestinjecteurs placht te koppelen, primair op de weg van [appellanten] had gelegen ook de mestinjecteur(s) ter controle aan Hydrosta aan te bieden. Dat klemt temeer nu er sprake was van een opdracht tot reparatie van enkel de mesttank. Het enkele feit dat niet is komen vast te staan dat Hydrosta bij de reparatie in maart 2001 zelf op controle van de mestinjecteur heeft aangedrongen (Hydrosta heeft dat wel gesteld, doch [appellanten] blijven dat betwisten), kan in ieder geval niet tot de conclusie leiden dat [appellanten] de onderhavige nota’s niet (geheel) zouden hebben te voldoen.
11. In het hiervoor overwogene ligt besloten dat [appellanten] onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld dat de bevindingen van het rapport Eelsing ondeugdelijk zijn, zodat het hof aan bewijslevering niet toekomt. Ook aan een nader onderzoek door deskundigen heeft het hof – mede gelet op het feit dat de betreffende mestinjecteur niet meer onder [appellanten] berust – geen behoefte.
12. De grieven snijden geen hout.
13. De beslissingen van de rechtbank inzake de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten zijn in hoger beroep niet bestreden en behoeven derhalve geen aandacht.
Slotsom
14. Het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellanten] zullen, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris procureur: 1,5 punt tarief II, oftewel € 1.341,-- ).
Beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [Mechanisatiebedrijf], [appellant 2] en [appellant 4] niet ontvankelijk in hun hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Hydrosta tot aan deze uitspraak op € 630 aan verschotten en € 1.341,-- aan salaris voor de procureur.
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en de Hek, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 19 december 2007 in bijzijn van de griffier.