Het hof overweegt hierover het volgende.
Op grond van de verklaringen van verdachte en die van getuigen die hen omstreeks 3.00 uur gezamenlijk hebben zien vertrekken vanuit café [café] in [plaats], staat vast dat [slachtoffer] de aan zijn dood voorafgaande uren heeft doorgebracht met verdachte. Voorts staat op grond van forensisch onderzoek vast dat [slachtoffer] gedurende die nachtelijke uren en de avond, die daaraan voorafging, onder meer alcohol, cocaïne en - met name - MDMA tot zich heeft genomen. Op grond van de verklaringen van verdachte kan voorts worden aangenomen dat ook hij, verdachte, onder invloed verkeerde van een diversiteit aan verdovende en luxerende middelen. Uit de op het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen sporen kan worden afgeleid dat seksuele handelingen zijn verricht.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of deze handelingen hebben plaatsgevonden, terwijl [slachtoffer] in een toestand verkeerde waarin hij niet in staat was weerstand te bieden aan de seksuele verlangens van verdachte, waarbij dient te worden betrokken de mate van bewustzijn van het slachtoffer en de wetenschap die verdachte daarvan had.
Nu het slachtoffer is overleden, de herinnering van verdachte in aanzienlijke mate is beperkt door zijn middelengebruik en er geen (directe) getuigen zijn, stelt het hof vast dat het verloop van de betreffende nacht niet volledig is te reconstrueren.
Om nader te worden geïnformeerd over het mogelijke dan wel waarschijnlijke verloop van het bewustzijnsverlies bij [slachtoffer] in relatie tot de verdachte tenlastegelegde handelingen, heeft het hof bij tussenarrest van 10 april 2007 bevolen dat prof. dr. D.R.A. Uges en dr. K.J. Lusthof - beiden als (forensisch) toxicoloog verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Groningen respectievelijk het Nederlands Forensisch Instituut, en beiden in voormelde hoedanigheid betrokken geweest bij het onderhavige onderzoek - op een nadere terechtzitting zouden worden gehoord. Uit hetgeen voornoemde deskundigen ter terechtzitting van het hof van 4 december 2007 hebben betoogd, komt onder meer naar voren dat de door [slachtoffer] ingenomen XTC als meest bekende bijwerking een aanzienlijke stijging van de lichaamstemperatuur heeft veroorzaakt, hetgeen kan leiden tot het zich ontdoen van kleding. Voorts brengt dit middel, al dan niet in combinatie met andere middelen, enthousiasme teweeg, zelfs euforie, toenemende activiteit en, in tweede instantie, "knuffelgedrag". Men kan niet spreken van bewustzijnsverlies. Wèl neemt gebruiker de omgeving op andere dan de normale wijze waar, hetgeen ook van invloed kan zijn op het in casu door [slachtoffer] vermoedelijk in mindere mate ervaren van pijn- en, in een later stadium, koudeprikkels. [slachtoffer] moet een adrenalineniveau hebben bereikt, dat het hart zwaar heeft belast en in de weg heeft kunnen staan aan een adequate fysieke reactie op de na het verlaten van de auto ervaren plotselinge koude.
Beide deskundigen achten het waarschijnlijk dat [slachtoffer] onderhevig is geweest aan een roes, die evenwel niet kan worden gekenschetst als een "slaaproes", noch als "versuffing". Voorts valt uit de verklaringen van de deskundigen niet op te maken op welk moment [slachtoffer] de fatale hoeveelheid middelen heeft ingenomen. Niet valt uit te sluiten dat hij dit eerst na de seksuele handelingen heeft gedaan. Het feit dat de lever van [slachtoffer] de ingenomen MDMA niet heeft omgezet/heeft kunnen omzetten in MDA - hetgeen normaliter gebeurt - kan wijzen op inname kort voor zijn dood.