3. Met inachtneming van het voorgaande gaat het in dit geding om het volgende, waarbij het hof de door de rechtbank vastgestelde feiten zal aanvullen met enige feiten die in hoger beroep ook als vaststaand kunnen worden beschouwd.
3.1. Op 11 juli 1980 heeft [de koper], de rechtsvoorganger onder algemene titel van de Erven, van [de verkoper] (verder: [de verkoper]) krachtens koopovereenkomst geleverd gekregen de boerderij met grond en bijbehorende opstallen aan de [adres] (verder: de boerderij). In artikel 7 van de transportakte d.d. 11 juli 1980 (prod. 1 bij de inleidende dagvaarding) is onder meer het volgende opgenomen:
"7.a. Het is de koper verboden het bij deze akte verkregen onroerend goed (...) zonder schriftelijke toestemming van de verkoopster geheel of ten dele te vervreemden of in zakelijk genotsrecht af te staan, zonder dat onroerend goed aan de verkoopster schriftelijk in koop aan te bieden en haar gedurende dertig dagen daarna in de gelegenheid te stellen dit aanbod schriftelijk te aanvaarden.
b. De koopprijs wordt alsdan vastgesteld door drie deskundigen door partijen wederzijds één te benoemen en de derde door de twee aldus benoemde deskundigen; (...).
(...)
g. De verplichtingen van de koper zullen overgaan op zijn rechtverkrijgenden onder algemene titel
...."
3.2. [de koper] is [in] 1992 overleden. Daarna is [appellant], destijds notaris te [vestigingsplaats], ingeschakeld ter afwikkeling van zijn nalatenschap.
3.3. Bij brief van 27 augustus 1992 (prod. 5 bij de inleidende dagvaarding) heeft [appellant] de boerderij aan [de verkoper] te koop aangeboden.
3.4. Hierop heeft [de verkoper] bij brief van 31 augustus 1992 (prod. 6 bij de inleidende dagvaarding) [appellant] onder meer geschreven dat wanneer de Erven besluiten over te gaan tot verkoop van de boerderij, zij dit per aangetekende brief aan haar kenbaar moeten maken en dat zij van de Erven nog niet een dergelijk schrijven heeft ontvangen.
3.5. Vervolgens heeft [appellant] het onder 3.3 genoemde aanbod bij brief van 2 september 1992 (prod. 7 bij de inleidende dagvaarding) als volgt herhaald:
"In vervolg op het telefoongesprek van gisteren bevestig ik, dat ik u als boedelnotaris bij schrijven van 27 augustus 1992 namens [de Erven] meegedeeld heb, dat de erven voornemens zijn het registergoed vermeld in de akte van 11 juli 1980 (...) te verkopen.
In verband daarmee wordt voormeld registergoed u door de erven in koop aangeboden overeenkomstig het gestelde in deze akte. (...)"
3.6. Bij per fax verzonden brief van 24 september 1992 (prod. 10 bij de inleidende dagvaarding) heeft mr. H. Stein, de toenmalige advocaat van [de verkoper], aan [appellant] onder meer bericht:
" Geachte heer [appellant],
Mevrouw [de verkoper] aanvaardt het aanbod tot terugkoop van het perceel [adres], zoals dat perceel op 11 juli 1980 aan [de koper] is overgedragen.
Er zullen thans deskundigen benoemd moeten worden om de koopprijs vast te stellen (...)
Mevrouw [de verkoper] behoudt uiteraard haar bevoegdheid tot niet-medewerking aan het transport overeenkomstig artikel 7 d van de transportakte d.d. 11 juli 1980 voor met de in dat artikellid bedoelde gevolgen.
(...)"
Op 24 september 1992 heeft [appellant] een kopie van deze brief van mr. Stein verzonden naar de Erven.
3.7. Een faxbericht d.d. 6 oktober 1992 van [appellant] aan mr. Stein (prod. 11 bij de inleidende dagvaarding) houdt het volgende in:
"Geachte heer Stein,
Hierbij deel ik u mede dat de heer [geïntimeerde 1] wonende te [woonplaats geïntimeerde 1] zich het recht wil voorbehouden een makelaar/taxateur aan te wijzen.
Hij zou mij hierover vanmiddag berichten.
Zodra ik dit bericht van hem ontvangen heb neem ik contact met U op."
3.8. Medio oktober 1992 is door [geïntimeerde 1] (de geïntimeerde sub 1, verder: [geïntimeerde 1]) een boedelvolmacht (prod. 14 bij de inleidende dagvaarding, tevens prod. 2 bij conclusie van antwoord) getekend. In deze boedelvolmacht is onder meer opgenomen:
"De ondergetekende:
de heer [geïntimeerde 1], (...)
verklaart volmacht te geven aan:
(...)
[appellant], notaris, (...);
zowel tezamen als ieder hunner afzonderlijk;
om hem te vertegenwoordigen ter zake van de nalatenschap van de heer [de koper], (...);
te dien einde (...), roerende en onroerende goederen en zaken te verkopen en te leveren op de wijze, onder voorwaarden en tegen prijzen zoals de gevolmachtigde(n) raadzaam acht(en), (...)."
3.9. In december 1992 hebben drie deskundigen, onder wie een door [geïntimeerde 1] voorgestelde deskundige, een schriftelijk deskundigenrapport uitgebracht, waarbij de waarde van de boerderij met erf is vastgesteld op f 205.000,-- kosten koper.
3.10. Nadat [de verkoper] in een brief van mr. Stein d.d. 28 december 1992 (prod. 16 bij de inleidende dagvaarding) kenbaar had gemaakt de boerderij voor de door de deskundigen vastgestelde prijs te kopen, hebben de Erven geweigerd medewerking te verlenen aan het transport van de boerderij aan [de verkoper].
3.11. Tijdens de behandeling in januari 1993 van een kort geding dat [de verkoper] in verband met deze weigering tegen de Erven aanhangig had gemaakt, heeft [geïntimeerde 1] zich onder meer op het standpunt gesteld dat hij [appellant] opdracht noch machtiging heeft gegeven om namens hem de boerderij aan [de verkoper] aan te bieden. Naar aanleiding daarvan heeft mr. Stein bij brief van 20 januari 1993 (prod. 28 bij conclusie van antwoord) bij [appellant] geïnformeerd naar diens visie met betrekking tot zijn - [appellant]'s - bevoegdheid om namens alle drie erfgenamen de boerderij aan [de verkoper] ter terugkoop aan te bieden. Voorts schreef mr. Stein [appellant] bij brief van 4 februari 1993 (prod. 19 bij de inleidende dagvaarding):
"Geachte heer [appellant],
Ik zend hierbij een fotocopie van het vonnis, dat de President der Rechtbank te Leeuwarden op 2 februari heeft gewezen.
Ten vervolge op mijn fax-brieven d.d. 20 januari, 28 januari en 1 februari stel ik u in de gelegenheid mij uiterlijk 9 februari a.s. afdoende bewijsstukken te verschaffen, waaruit blijkt dat u van alle drie erfgenamen opdracht of bevoegdheid had het perceel aan mevrouw [de verkoper] aan te bieden. Mocht ik de verzochte bewijsstukken niet uiterlijk9 februari hebben ontvangen, dan moet ik aannemen dat u zonder opdracht of bevoegdheid hebt gehandeld, met alle daaruit voor u persoonlijk voortvloeiende gevolgen. (...)"
3.12. In reactie daarop heeft [appellant] mr. Stein bij brief van 10 februari 1993 (prod. 20 bij de inleidende dagvaarding) onder meer meegedeeld :
"Geachte heer Stein,
In vervolg op uw schrijven dd. 4 februari 1993 deel ik u mede, dat ik mij bewust was van de rechten van mevrouw [de verkoper] en geprobeerd heb in overleg met u te komen tot een reeële taxatie waarbij een eerlijke prijs het resultaat zou zijn.
(...)
Ik ben mij steeds bewust van de beperkingen van het gebruik van volmachten en zeker in deze zaak waar door één der erven een andere notaris was gemachtigd.
(...) Ik wijs nog even op het feit dat het u bekend moet zijn dat de heer [geïntimeerde 1] aan de heer Mr. H.W. Vellinga een volmacht had gegeven.
Ik vond echter dat de zaak voortgang moest vinden en ik daarom de formele weg met mevrouw [de verkoper] verder moest afhandelen teneinde haar rechten te kunnen eerbiedigen.
(...)"
3.13. Bij brief van 21 april 1993 (prod. 21 bij de inleidende dagvaarding) heeft [appellant] aan
mr. G.J. Niezink onder meer geschreven:
"Geachte heer Niezink,
In vervolg op Uw schrijven d.d. 8 april 1993, Uw ref. n2041a.16 inzake: [de verkoper]/erven [de Erven] deel ik U mede, dat ik bezig ben geweest met het nemen van die maatregelen die ik nodig achtte om tot een eventuele verkoop te komen: aan wie dan ook; maar met inachtneming van de rechten van mevrouw [de verkoper].
Het was de heer Mr. H. Stein en mevrouw [de verkoper] heel goed bekend, dat ik geen volmacht van alle erven had, maar dat collega Vellinga destijds volmacht had van één der erven.
Ik had van de overige erven een boedelvolmacht om lopende zaken af te wikkelen.
Dit houdt m.i. niet in het verkopen van onroerend goed.
Dit zou met deze erfgenamen (van wie één een makelaarsdiploma heeft) ook zeker niet gebeuren.
Dat ik niet namens alle erfgenamen kon optreden was aan mij en de heer Stein goed duidelijk. Ik verwijs hiervoor dan ook naar mijn fax aan de heer Stein van 6 oktober 1993 [het hof leest: 1992].
Pas omstreeks 20 oktober 1993 [het hof leest: 1992] kreeg ik een volmacht van de heer [geïntimeerde 1].
(...)"
3.14. Bij vonnis van 17 maart 2000 heeft de rechtbank Groningen in een bodemprocedure de Erven op vordering van [de verkoper] geboden mee te werken aan de transportakte strekkende tot levering van de boerderij met erf aan haar. In het vonnis oordeelde de rechtbank dat [geïntimeerde 1] de schijn heeft gewekt dat [appellant] ook namens hem het aanbod tot terugkoop aan [de verkoper] heeft gedaan. Dit hof heeft bij arrest van 12 september 2001 het vonnis van 17 maart 2000 bekrachtigd.