ECLI:NL:GHLEE:2007:BB5540

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000263-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op twee oudere slachtoffers met voorbedachten rade en materieel gewin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 oktober 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1982, is samen met medeverdachten schuldig bevonden aan de moord op een 73-jarige man en een 71-jarige vrouw op 3 juli 2006. De feiten vonden plaats nabij een kanaal waar de verdachte en zijn medeverdachten, na het nuttigen van grote hoeveelheden alcohol, op het idee kwamen om de slachtoffers te beroven. De verdachte heeft, na enige aarzeling, ingestemd met het plan om de slachtoffers met houten palen te slaan, wat resulteerde in hun overlijden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van twintig jaar geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van vijftien jaar opgelegd. De rechtbank had eerder de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de uitvaartkosten, volledig toegewezen. Het hof heeft deze vordering in hoger beroep opnieuw beoordeeld en toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde delicten en de impact op de nabestaanden, die door de gewelddadige dood van hun dierbaren zijn getroffen. Het hof heeft ook de maatschappelijke onrust die door deze moorden is veroorzaakt in overweging genomen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000263-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-630406-06
Arrest van 12 oktober 2007 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 1 februari 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft hem een maatregel opgelegd en beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen ter zake van het primair ten laste gelegde en hem een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar zal opleggen, met aftrek van de periode doorgebracht in voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geheel zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waarin de wijzigingen zijn aangebracht, die de eerste rechter heeft toegelaten. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht het aan verdachte primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 juli 2006, in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade een man, genaamd [slachtoffer 1], en een vrouw, genaamd [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] met houten palen tegen/op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] zijn overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
primair: medeplegen van moord, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door het Pieter Baan Centrum d.d. 21 december 2006 een multidisciplinair rapport uitgebracht. De deskundigen A.E. Ederveen-Grochowska, psychiater, en J.M. Oudejans, psycholoog, concluderen in dit rapport dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en hij derhalve volledig toerekeningsvatbaar was.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren. Verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof – net als de officier van justitie in eerste aanleg - wederom een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren gevorderd. De raadsman van verdachte is van oordeel dat aan verdachte een lagere gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze begaan zijn en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de moord op de
73-jarige [slachtoffer 1] en de 71-jarige [slachtoffer 2]. Zeer ernstige delicten, die voor grote maatschappelijke onrust hebben gezorgd. De bewuste avond, 3 juli 2006, is verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gaan vissen nabij hun woonplaats [woonplaats]. Zij hebben hier enkele uren aan de oever van het [kanaal] doorgebracht. Door verdachte en [medeverdachte 1] werden grote hoeveelheden alcohol genuttigd, ongeveer 8 halve liter blikken bier per persoon. Omstreeks half tien arriveerde het echtpaar [slachtoffer 1 en slachtoffer 2] met hun auto, een Opel Vectra, eveneens bij het [kanaal] om daar te gaan vissen, aan de andere kant van de dijk waar de verdachten zaten. [medeverdachte 1] kwam bij het zien van voornoemde auto op het idee deze te stelen. In eerste instantie reageerde verdachte net als [medeverdachte 2] afwijzend op dit voorstel, maar na enige overreding besloot hij toch mee te gaan met het door zijn vriend ontwikkelde plan, inhoudende dat zij de man en de vrouw op het hoofd zouden slaan met harde voorwerpen, zodat deze bewusteloos zouden raken en de verdachten de mogelijkheid hadden hun autosleutels te pakken. Als harde voorwerpen zouden zij de bij het kanaal aanwezige houten afrasteringspalen gebruiken. Vervolgens zijn er twee palen uit de grond getrokken dan wel afgebroken, zodat beide verdachten elk een van de slachtoffers konden slaan.
Op het moment dat [medeverdachte 1] en verdachte hun plan wilden uitvoeren, werden zij door [medeverdachte 2] gewezen op naderende fietsers. De houten palen werden hierop weggelegd en verdachte en [medeverdachte 1] hebben gewacht tot de fietsers gepasseerd waren. Daarna hebben zij - ondanks dit rustmoment, waarop zij tot bezinning hadden kunnen komen - hun plan voortgezet. Zij zijn met de palen de dijk opgelopen, waar zij de situatie aan de andere kant van de dijk en de positie van de slachtoffers, die bezig waren hun visgerei te installeren, hebben verkend. Vervolgens zijn [medeverdachte 1] en verdachte van de dijk naar beneden gerend en hebben de man en vrouw met de palen meermalen met kracht op het hoofd geslagen, tot zij niet meer bewogen. Toen hebben zij de autosleutels gezocht en meegenomen. Met de auto hebben zij [medeverdachte 2] opgepikt, die nog aan de andere kant van de dijk stond te wachten, en zijn zij weggereden. De auto hebben zij verborgen. Hoewel [medeverdachte 2] nog heeft voorgesteld om een ambulance te waarschuwen, hebben de verdachten niets ondernomen dat tot hulpverlening van de op dat moment mogelijk nog in leven zijnde slachtoffers had kunnen leiden. De lichamen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn een dag later aangetroffen door een passant, die langs het kanaal zijn hond uitliet. Uit sectie op hun lichamen is gebleken dat zij zijn overleden aan de gevolgen van het hersenletsel dat hen door het geweld was toegebracht.
Het leed dat de verdachten hiermee aan de nabestaanden van de slachtoffers hebben toegebracht is bijzonder groot. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van de zoon [zoon] en de schoonzoon [schoonzoon] van de slachtoffers blijkt hoe zeer het leven van de nabestaanden, de vijf kinderen en de vijftien kleinkinderen van het echtpaar, door de gebeurtenissen is beïnvloed. Niet alleen hebben zij hun dierbare ouders en grootouders verloren, ook moeten zij leven met de wetenschap dat deze op een zeer gewelddadige manier aan hun einde zijn gekomen en de laatste momenten van hun leven bijzonder beangstigend moeten zijn geweest.
Tevens hebben deze moorden - gepleegd op twee oudere, volstrekt willekeurige mensen, zonder enige andere aanleiding dan materieel gewin - de rechtsorde ernstig geschokt en hebben zij het veiligheidsgevoel aangetast, in de kleine gemeenschap van [plaats], maar ook ver daarbuiten.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd. Deze straf dient ter vergelding van het leed dat verdachte de nabestaanden van de slachtoffers heeft aangedaan en ter effening van de schok die aan de rechtsorde is toegebracht. Het hof neemt bij de bepaling van de straf in aanmerking dat verdachte zodanig excessief geweld heeft gebruikt dat de dood hierop een te verwachten gevolg was. Tevens heeft het hof gelet op de omstandigheid dat verdachte zich in Nederland niet vaker schuldig heeft gemaakt aan geweldsmisdrijven, zoals blijkt uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 5 september 2007.
Het hof is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar rechtvaardigen. Hoewel het hof zich realiseert dat levensdelicten als in de onderhavige zaak zich moeilijk lenen voor onderlinge vergelijking, is bij bepaling van deze straf rekening gehouden met de straffen die het hof in enigszins soortgelijke gevallen pleegt op te leggen.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij
In het geding in eerste aanleg heeft [benadeelde partij 1] zich door middel van een voegingsformulier gevoegd als benadeelde partij en 11.000 euro gevorderd, bestaande uit materiële kosten naar aanleiding van de uitvaart van de slachtoffers. De rechtbank heeft deze vordering geheel toegewezen. Derhalve komt de gehele vordering in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman van verdachte heeft de vordering niet weersproken. Het hof acht aannemelijk geworden dat de nabestaanden, die zich op grond van artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij hebben gevoegd, als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade hebben geleden in de zin van de gevorderde kosten. Het hof zal deze kosten dan ook geheel toewijzen. Het hof acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gerechtvaardigd.
[benadeelde partij 2] heeft zich in het geding in eerste aanleg eveneens gevoegd als benadeelde partij. De rechtbank heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet overeenkomstig artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opnieuw gevoegd. Derhalve zal het hof op deze vordering geen beslissing nemen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren ;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], [adres], [woonplaats], tot een bedrag van elfduizend euro;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van elfduizend euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], [adres], [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfentachtig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H. Kalsbeek, voorzitter, mr. J.A. Wiarda en mr. P.W.J. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. M. Pier als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.