ECLI:NL:GHLEE:2007:BB4170
Gerechtshof Leeuwarden
- Raadkamer
- A. Dijkstra
- H.H.A. Fransen
- H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid raadkamer verzoek schorsing voorlopige hechtenis na zitting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 19 september 2007, werd de bevoegdheid van de raadkamer om te beslissen over een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis aan de orde gesteld. De advocaat-generaal betoogde dat de raadkamer onbevoegd was, omdat volgens de wetssystematiek alleen de zittingsrechter bevoegd zou zijn om over de voorlopige hechtenis te beslissen na aanvang van de zitting. Het hof overwoog echter dat, op grond van het Wetboek van Strafvordering, beslissingen over voorlopige hechtenis in beginsel in raadkamer worden genomen. De wet voorziet in een systeem waarbij de zittingsrechter geen beslissingen neemt over de voortduring van de voorlopige hechtenis, aangezien het bevel van kracht blijft tot zestig dagen na de einduitspraak. Het hof concludeerde dat de raadkamer bevoegd was om het verzoek tot schorsing te behandelen, ook al was het onderzoek ter terechtzitting geschorst. Na het horen van de advocaat-generaal, de verdachte en zijn raadsman, oordeelde het hof dat het strafvorderlijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis zwaarder woog dan de belangen van de verdachte bij schorsing. Het verzoek tot schorsing werd dan ook afgewezen. De beslissing werd genomen door een kamer die deels was samengesteld uit rechters die eerder bij de zaak betrokken waren, wat de continuïteit en kennis van de zaak waarborgde.