WAHV 07/00049
9 juli 2007
CJIB 69088347356
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 november 2006
betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]
1. De inhoud van het arrest van het hof van 5 juni 2007 wordt hier overgenomen.
2. Het verdere procesverloop
Het hof heeft bij tussenarrest van 5 juni 2007 de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
3. De verdere beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van "als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden", welke gedraging zou zijn verricht op 14 november 2005 op de Karel de Grotelaan in Eindhoven.
3.2. Zoals in het arrest van 5 juni 2007 is overwogen, heeft de betrokkene aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Hierbij heeft de betrokkene erop gewezen dat ten tijde van de waarneming geen mobiele telefoon in de auto aanwezig was.
3.3. De ambtsedige verklaring van de verbalisant De Laat in de aankondiging van beschikking en het zaakoverzicht van het CJIB houden onder meer het volgende in: "Bij het stilstaan voor het rode verkeerslicht kwam de bestuurder ons tegemoet met de telefoon aan het linkeroor. Na gekeerd te zijn langs het voertuig gaan rijden en de telefoon (zwart) was duidelijk te zien.".
3.4. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2006 houdt het volgende in: "Op 14 december 2005 (het hof leest: 14 november 2005) om ongeveer 15.20 uur (het hof leest: 11.52 uur) bevonden wij ons op de Karel de Grotelaan in de gemeente Eindhoven, ter hoogte van de verkeerslichten bij de Blaartemseweg in de richting van het centrum van Eindhoven. Het verkeerslicht stond op dat moment voor ons op rood. Vanaf de Blaartemseweg kwam er een personenauto voorzien van het kenteken 38-HG-BR voor ons doorgereden en ging linksaf de Karel de Grotelaan op in de richting Veldhoven. Op het moment dat deze personenauto voor ons doorreed, zag ik verbalisant De Laat dat de bestuurder zat te telefoneren en dat hij de telefoon aan het linkeroor had. Nadat het verkeerslicht voor ons groen was geworden, ben ik verbalisant De Laat op dat moment als bestuurder van het opvallend politievoertuig gekeerd en terug gereden in de richting van Veldhoven. Het verkeerslicht van de kruising Karel de Grotelaan met de Kasteellaan stond op dat moment op rood en in de rij wachtende auto's stond ook de personenauto voorzien van het kenteken 38-HG-BR. Ik verbalisant De Laat ben met het dienstvoertuig over de uitvoegstrook voor linksaf langs de personenauto gaan staan, waarop ik voor de tweede maal constateerde dat de bestuurder zat te telefoneren.".
3.5. Ter zitting van de kantonrechter d.d. 15 november 2006 is verbalisant De Laat als getuige gehoord en heeft hij het volgende verklaard: "Ik zat samen met collega's in een dienstvoertuig en we reden over de Karel de Grotelaan te Eindhoven. Toen het voertuig van appellant voorbij reed zag ik dat appellant de mobiele telefoon tegen zijn linkeroor hield. We zijn toen gekeerd en achter het voertuig aan gereden. Aangezien het voertuig moest wachten bij een rood verkeerslicht kwam het surveillancevoertuig ernaast staan. Ik zag toen voor de tweede maal dat appellant aan het telefoneren was. Voor mij was het duidelijk dat appellant een mobiele telefoon gebruikte.".
3.6. Voorts is ter zitting van de kantonrechter als getuige surveillant van politie J.P.W.E. Wouters gehoord. Deze getuige heeft onder meer het volgende verklaard: "Toen appellant voor ons doorreed zag ik dat hij een zwart voorwerp tegen zijn linkeroor hield. Ik kan niet zeggen of het zwarte voorwerp een mobiele telefoon was.".
3.7. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring in het zaakoverzicht dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
3.8. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de waarneming van beide verbalisanten. Het hof overweegt hierbij dat de verbalisanten gelet op de positie van hun eigen voertuig ten opzichte van het voertuig van de betrokkene goed zicht hadden op (het voertuig van) de betrokkene. De eerste maal dat werd waargenomen dat de betrokkene een mobiele telefoon vasthield kwam de betrokkene het voertuig van de verbalisanten tegemoet, zodat de verbalisanten rechtstreeks zicht hadden op de bestuurdersstoel. De tweede maal dat de gedraging werd waargenomen stonden beide voertuigen zelfs stil en naast elkaar. Naar de overtuiging van het hof is dan ook komen vast te staan dat de gedraging is verricht. De stelling van de betrokkene dat er ten tijde van de gedraging zich in zijn auto geen mobiele telefoon bevond, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
3.9. Ten aanzien van de stelling van de betrokkene dat de verbalisanten in dit geval ten onrechte niet zijn ingegaan op zijn aanbod om hem te fouilleren en/of de auto te onderzoeken overweegt het hof als volgt.
3.10. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking vernietigd. Hiertoe is onder meer overwogen dat de betrokkene de ontkenning dat hij de gedraging heeft verricht heeft gemotiveerd met het betoog dat hij geen mobiele telefoon bij zich had, dat dit verweer indien juist hem volledig zou kunnen ontlasten, dat door dit verweer niet nader te onderzoeken de verbalisanten de kans hebben laten lopen hun constatering volledig te doen zijn en dat onder die omstandigheden die constatering niet tot het opleggen van een sanctie kan leiden.
3.11. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verbalisanten niet behoefden in te gaan op het aanbod van de betrokkene om de auto te onderzoeken en hem te fouilleren. Nader onderzoek was gelet op de verklaringen van de verbalisanten namelijk niet nodig. Hierbij is erop gewezen dat het de verbalisanten ingevolge artikel 2 WAHV niet was toegestaan een (vrijwillig) onderzoek aan de persoon dan wel zijn voertuig in te stellen. Bovendien is nader onderzoek disproportioneel. Gelet op de aard van de gedraging en de hoogte van de naar aanleiding daarvan opgelegde sanctie kan van de overheid namelijk niet worden verwacht dat dergelijke verstrekkende en tijdrovende tegenonderzoeken worden uitgevoerd.
3.12. Ter zitting heeft de gemachtigde van de advocaat-generaal onder meer verklaard dat zij niet ervan uitgaat dat de betrokkene de mobiele telefoon heeft weggegooid of weggemoffeld.
3.13. Het hof stelt voorop dat geen rechtsregel voor de verbalisanten er aan in de weg stond om de betrokkene bij diens staandehouding te fouilleren en diens auto te onderzoeken. De betrokkene heeft daartoe immers vrijwillig toestemming gegeven. Het hof merkt hierbij op dat indien de betrokkene geen toestemming zou hebben gegeven voor het onderzoeken van zijn auto, de verbalisanten op grond van artikel 5:19 Algemene wet bestuursrecht daartoe bevoegd zouden zijn geweest. Fouillering van de betrokkene zonder zijn toestemming zou echter niet mogelijk zijn geweest, nu daarvoor geen wettelijke basis is.
3.14. Naar het oordeel van het hof verplichtte de WAHV noch enige andere rechtsregel de verbalisanten in casu er toe om tot fouillering van de betrokkene en het onderzoeken van diens voertuig over te gaan. Weliswaar kan een betrokkene daardoor in zijn verdedigingsmogelijkheden worden beperkt, maar dat brengt niet mee dat de verbalisanten door niet in te gaan op het aanbod van de betrokkene in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, hebben gehandeld. Evenmin kan worden gezegd dat de constatering van de verbalisanten dat de gedraging is verricht niet compleet is geweest, zoals de kantonrechter heeft overwogen, door in dit geval geen nader onderzoek te verrichten. Bij de verbalisanten bestond immers geen twijfel omtrent de vraag of de gedraging wel was verricht. Het hof komt dan ook tot de slotsom dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat onder deze omstandigheden de constatering door de verbalisanten niet tot het opleggen van een sanctie kon leiden. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie alsnog ongegrond verklaren.
3.15. Het hof acht geen termen aanwezig om tot vergoeding van door de betrokkene gemaakte kosten over te gaan. Het hof zal daarom het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Wagtendonk als voorzitter, mr. Dijkstra en mr. Poelman, in tegenwoordigheid van
mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.