Parketnummer: 24-001366-06
Parketnummers eerste aanleg: 18-670647-05 en 18-670390-05 en 18-050615-04 (tul)
Arrest bij vervroeging van 26 juli 2007 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 24 mei 2006 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-670647-05 en 18-670390-05 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen,
(als verblijfplaats opgevende [adres] te [plaats]),
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, maatregelen opgelegd en op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van 219 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging van een bij vonnis van de politierechter Groningen d.d. 1 februari 2005 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze wordt toegewezen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze wordt toegewezen tot een bedrag van € 300,-, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag (subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis) en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest zijn gehecht fotokopieën van de inleidende dagvaardingen. De inhoud van de tenlasteleggingen wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen in zaak A onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat:
in zaak A, onder 1:
hij op 17 oktober 2005, in de gemeente [gemeente], een vrouw genaamd [slachtoffer 1], zijnde de toenmalige vriendin van hem, verdachte, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 1] twee messen getoond en is hij, verdachte, zwaaiend met deze messen achter die [slachtoffer 1] aangerend en heeft hij, verdachte, daarbij die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Je mag kiezen welke je in je lijf wilt hebben" en "ik maak je dood".
in zaak B,
onder 1, primair:
hij op 23 juni 2005 in de gemeente [gemeente] met een ander op of aan de openbare weg, [openbare weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een personenauto (Seat Toledo, voorzien van kenteken [kenteken]), welk geweld bestond uit het leksteken van de banden en het bekrassen van voornoemde auto, waarbij hij, verdachte, opzettelijk met een mes de laklaag van de zijkant van de auto heeft vernield.
onder 2, primair:
hij op 23 juni 2005 in de gemeente [gemeente] met een ander op of aan de openbare weg, [openbare weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het met kracht bij de keel vastgrijpen en het met een slipper in het gezicht slaan.
onder 3:
hij omstreeks de periode van 20 mei 2005 tot en met 24 juni 2005 in de gemeente [gemeente] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 3] een mes getoond en met dat mes een stekende beweging gemaakt in de richting van die [slachtoffer 3] en deze dreigend de woorden toegevoegd: "vieze kankerhoer, je laat nu je zus met rust, anders steek ik je ingewanden eruit" en "ik doe het echt".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
in zaak A, onder 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
in zaak B,
onder 1 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, terwijl hij opzettelijk goederen vernielt;
onder 2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
onder 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door R.J.P. Rijnders, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en I.M. van Woudenberg, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, op 1 mei 2007 een rapport uitgebracht, welk rapport – zakelijk weergegeven – als conclusie inhoudt, dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem in zaak A en B ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat de in zaak A ten laste gelegde feiten – indien bewezen – hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend en de in zaak B ten laste gelegde feiten - indien bewezen - hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Mede gelet op de inhoud van voormeld rapport en de indruk die het hof op de terechtzitting van de (persoon van) verdachte heeft gekregen, verenigt het hof zich met deze conclusie, neemt deze over en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van nog geen half jaar schuldig gemaakt aan meerdere geweldsdelicten.
Zo heeft hij in mei/juni 2005 het zusje van zijn toenmalige partner ([slachtoffer 1]) met de dood bedreigd, door op haar af te stappen en tegen haar te zeggen dat hij haar ingewanden eruit zou steken, waarvan zij blijkens de aangifte enorm schrok. Vervolgens heeft hij deze dreigende woorden ook nog kracht bijgezet door haar een mes te tonen en daarmee in haar richting te steken. Door aldus te handelen heeft verdachte bij het slachtoffer de vrees opgewekt dat hij haar ook daadwerkelijk zou steken.
Vervolgens heeft verdachte op 23 juni 2005 samen met voornoemde [slachtoffer 1] openlijk geweld gepleegd tegen de latere aangever [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2], die verdachte en zijn vriendin argeloos inhaalde op de fiets, hoorde [slachtoffer 1] roepen dat hij haar zou hebben geraakt. Omdat hij wilde weten wat er aan de hand was is hij hierop geremd. Zonder dat echter een normaal gesprek mogelijk was, werd hij meteen daarop door verdachte bij zijn keel vastgegrepen en vervolgens, nadat verdachte hem had losgelaten, door [slachtoffer 1] met een slipper in zijn gezicht geslagen, waardoor zijn bril van zijn gezicht werd geslagen. Naast het feit dat aangever van dit geweld pijn heeft ondervonden is het zo dat dergelijk geweld op straat bij de burgers in het algemeen sterke angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweegbrengt.
Later die dag heeft verdachte samen met diezelfde [slachtoffer 1] ook nog openlijk geweld gepleegd tegen de auto van de vriend van moeder van slachtoffer 1. Bewapend met een mes zijn zij samen naar de woning van haar moeder en diens vriend, met wie zij ruzie hadden, gegaan. Nadat [slachtoffer 1] met dat mes alle banden van de auto had lekgestoken, hebben verdachte en zij daarmee ook nog schofferende teksten in de auto gekrast.
Tot slot heeft verdachte een aantal maanden later, te weten op 17 oktober 2005, voornoemde [slachtoffer 1] met de dood bedreigd, door met twee vleesmessen achter haar aan te rennen en daarbij tegen haar te zeggen dat ze mocht kiezen welk mes ze in haar lijf wilde hebben en dat hij haar dood zou maken. Naar de ervaring leert veroorzaken dergelijke feiten bij de slachtoffers vaak angstgevoelens en ondervinden de slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan.
Verdachte is, blijkens een uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister d.d. 2 mei 2007, reeds vele malen voor strafbare feiten veroordeeld, waaronder geweldsdelicten. Blijkbaar hebben deze veroordelingen hem er niet van kunnen weerhouden zich wederom aan strafbare feiten schuldig te maken.
Gelet op het vorenstaande, met name de ernst van de feiten en de recidive van verdachte, is het hof van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als in eerste aanleg opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd een passende bestraffing vormt. Het hof zal aan verdachte derhalve die gevangenisstraf opleggen. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten verdachte slechts in (enigszins) verminderde mate kunnen worden toegerekend. Voorts heeft het hof in deze straf meegewogen het feit dat verdachte zich daarnaast, zoals hij ter terechtzitting van het hof heeft erkend, schuldig heeft gemaakt aan een ander strafbaar feit, welk feit ad informandum is gevoegd op de inleidende dagvaarding in zaak B en welk feit hiermee is afgedaan.
De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Het hof zal de advocaat-generaal niet volgen in dit gedeelte van zijn vordering en overweegt daaromtrent het navolgende.
In het hierboven (onder het kopje "Strafbaarheid") reeds vermelde rapport van 1 mei 2007 wordt een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege noodzakelijk geacht om de stoornis van verdachte effectief te behandelen. In het rapport wordt omtrent het recidivegevaar een onderscheid gemaakt tussen delicten in de relationele sfeer (aan zaak A gelijkwaardige delicten) en andere delicten (aan zaak B gelijkwaardige delicten).
Met betrekking tot de laatste categorie doen de deskundigen geen uitspraak omtrent de recidivekans aangezien verdachte in beperkte mate belemmerd werd in zijn vermogen om keuzes en afwegingen te maken, terwijl de beschikbaarheid van handelingsalternatieven niet duidelijk verminderd was.
Met betrekking tot het recidivegevaar van aan zaak A gelijkwaardige delicten, derhalve delicten in de relationele sfeer, wordt - kort gezegd - opgemerkt, dat de kans op herhaling van (dreigen met) agressief geweld aanzienlijk lijkt. De vraag hoe groot de kans is dat verdachte in de toekomst overgaat tot daadwerkelijk gebruik van escalerend geweld kan echter niet goed worden beantwoord. Gezegd wordt dat niet is gebleken dat verdachtes officiële criminaliteit wordt gekenmerkt door escalerend geweld; de feiten waarvan verdachte in de zaak A werd verdacht worden door de onderzoekende team niet beschouwd als escalerend geweld.
Het hof begrijpt hieruit dat verdachte, indien onbehandeld, in de toekomst tegenover een eventuele partner naar alle waarschijnlijkheid opnieuw geweld zal gebruiken, maar dat de onderzoekers niet kunnen zeggen of dat verder zal gaan dan het geweld waarvoor verdachte wordt vervolgd, en dat zij voor het overige niets kunnen uitsluiten.
De maatregel van terbeschikkingstelling (al dan niet met verpleging) is de zwaarste maatregel die het Wetboek van Strafrecht kent, en kan alleen worden opgelegd bij veroordeling wegens ernstige misdrijven, en wanneer de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. De rechter neemt gelet op artikel 37a, vierde lid, Sr niet alleen de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht in aanmerking, maar let ook op de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf. Dit alles betekent dat de maatregel alleen in aanmerking kan komen indien de bewezenverklaarde feiten voldoende ernstig zijn, en ook het gevaar dat de verdachte onbehandeld voor de veiligheid van personen en goederen inhoudt voldoende ernstig is.
Naar het oordeel van het hof zijn de feiten die bewezenverklaard zijn weliswaar ernstig, maar niet van een kaliber als eerder bedoeld. Van belang is dat verdachte in geen enkel geval daadwerkelijk personen heeft verwond. Uit de deskundigenrapportage kan worden afgeleid dat verdachte behandeling behoeft en dat hij zonder die behandeling naar alle waarschijnlijkheid opnieuw tot soortgelijk (dreigen met) geweld over zal gaan tegenover een eventuele nieuwe partner, en dat herhaling van geweld tegen andere personen en goederen niet wordt uitgesloten. Uit de rapportage kan echter niet worden afgeleid dat er een reëel gevaar bestaat dat het geweld verder zal escaleren.
Al het vorenstaande in aanmerking nemend kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de feiten en het gevaar zo ernstig zijn dat een last tot terbeschikkingstelling (al dan niet met het bevel tot verpleging van overheidswege) aangewezen is.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding (ad € 1.025,-) in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft vergoeding ter zake van de volgende schadeposten gevorderd:
bril € 650,-
fietstassen € 35,-
ongebruikte concertkaarten € 40,-
immateriële schade € 300,-
Aannemelijk is dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het in zaak B, onder 2 bewezen verklaarde feit schade heeft geleden. Deze schade kan aan verdachte worden toegerekend. Het hof begroot de schade ex aequo et bono als volgt:
bril € 200,-
immateriële schade € 300,- +
------------------------------------------------------
totaal € 500,-
Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. De bril met een gestelde waarde van € 650,- was twee jaar oud en daarvan is geen aankoopbon in het geding gebracht. De schade wegens het ongebruikt blijven van concertkaarten is, voorzover zij al voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen, begrepen onder de post immateriële schade, zodat deze schade niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt. Niet is gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van het geweld letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft de vordering van de benadeelde partij, voor zover betreffende de fietstassen, geen betrekking op schade, die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde openlijk geweld.
Het hof is derhalve van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-, voor voldoening van welk bedrag verdachte met zijn mededader hoofdelijk is verbonden.
Het hof is daarnaast van oordeel dat de benadeelde partij wat betreft de fietstassen, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering en dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof overweegt dat vaststaat, dat door het bewezen verklaarde feit aan voornoemd slachtoffer schade is toegebracht, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van € 500,- ten behoeve van voornoemd slachtoffer, voor voldoening van welk bedrag verdachte met zijn mededader hoofdelijk is verbonden.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij vonnis van de politierechter Groningen d.d. 1 februari 2005 , is veroordeelde veroordeeld tot (onder meer) één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 16 februari 2005 en is de proeftijd op diezelfde datum ingegaan. De officier van justitie heeft op 13 december 2005 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde gevangenisstraf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd, om reden, dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de in zaak A en B ten laste gelegde feiten.
Nu gebleken is dat veroordeelde de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde gevangenisstraf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 36f, 57, 141 (oud), 285 (oud) en 300 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdnegentien dagen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van vijfhonderd euro, met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering met betrekking tot de schadepost "fietstassen";
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
veroordeelt verdachte in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter te Groningen van 1 februari 2005 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S. Zwerwer, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Moeke als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.