ECLI:NL:GHLEE:2007:BA8825

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003146-06
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen en mishandeling door een ouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 2 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee meisjes die aan zijn zorg waren toevertrouwd, alsook langdurige ontuchtige handelingen met zijn biologische zoon. De feiten zijn bijzonder ernstig, aangezien het misbruik begon toen de slachtoffers zeer jong waren. De verdachte heeft zijn seksuele verlangens aan de slachtoffers opgelegd en heeft geen respect getoond voor hun gevoelens, wat heeft geleid tot ernstige inbreuken op hun lichamelijke integriteit en mogelijk langdurige psychische gevolgen. Daarnaast heeft de verdachte zijn zoon veelvuldig mishandeld, waardoor deze het gevoel van geborgenheid en veiligheid is ontnomen. De rechtbank heeft de verdachte eerder veroordeeld tot een straf en de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van drie jaar en dezelfde maatregel gevorderd. Het hof heeft echter besloten om het vonnis te vernietigen en opnieuw recht te doen. De verdachte is vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar is wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Tevens zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waarbij de vordering van de eerste benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard, terwijl de vordering van de tweede benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003146-06
Parketnummer eerste aanleg: 17-880074-06
Arrest van 2 juli 2007 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 21 december 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B. Klunder, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft daarnaast de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging en een tweetal schadevergoedingsmaatregelen opgelegd en beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, één en ander zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging zal opleggen.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 500,-, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 2.500,-, in beide gevallen de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen en beide benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1 met betrekking tot [aangeefster 1], 5, 6 en 7 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Ten aanzien van feit 1
Van het ten laste gelegde onder 1 met betrekking tot [aangeefster 1] wordt verdachte vrijgesproken aangezien er alleen één enkele verklaring op dit punt is, zodat het wettig bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van feit 5
Onder 5 is verdachte ten laste gelegd dat hij ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [aangeefster 2] en dat deze ontucht bestond uit het strelen en/of knijpen en/of vasthouden van haar borsten. Ten aanzien van dit feit is er onvoldoende wettig bewijs zodat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Immers, buiten de verklaring van [aangeefster 2] bevindt zich geen andere ondersteunende verklaring in het dossier, waarvan de inhoud niet rechtstreeks afkomstig is van de aangeefster zelf.
Ten aanzien van feit 6
Onder 6 is verdachte ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 25 april 2003 [aangeefster 3] heeft verkracht. Uit het proces-verbaal komt naar voren dat deze datum is afgeleid van de datum die op de videoband, die onder verdachte in beslag is genomen en waarop de verkrachting is vastgelegd, te zien is als opnamedatum. Zowel [aangeefster 3] als verdachte verklaren echter dat deze datum onjuist is. Nu niet kan worden vastgesteld dat de verkrachting heeft plaatsgevonden op of omstreeks 25 april 2003 dient verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 7
Onder 7 is verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 1995 tot en met 1 januari 1997 met [aangeefster 4] één of meer handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 4] door een of meer vingers in de vagina van die [aangeefster 4] te duwen of brengen. Daargelaten de vraag of het dossier voldoende basis biedt om de pleegperiode en de pleegplaats met zekerheid vast te stellen, dient vrijspraak te volgen reeds omdat er voor het seksueel binnendringen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Bewezenverklaring
(zie de aangehechte, uitgestreepte tenlastelegging)
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4 en 8 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
onder 2: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
onder 3: ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
onder 4: mishandeling, meermalen gepleegd;
onder 8: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met twee meisjes die aan zijn zorg waren toevertrouwd en langdurig ontuchtige handelingen gepleegd met zijn biologische zoon. Het valt verdachte zwaar aan te rekenen dat het misbruik is begonnen toen de slachtoffers zeer jong waren. Daarnaast heeft verdachte ontucht gepleegd met een meisje van 14 jaar. Verdachte heeft zijn seksuele verlangens aan de slachtoffers opgelegd en geen enkel respect getoond voor de gevoelens van de slachtoffers en de gevolgen die dit misbruik voor de ontwikkeling en vorming van een (jong) kind kan hebben. Door zijn handelen heeft hij ernstig misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene en als ouder had. Verdachte heeft de belangen van de slachtoffers volledig veronachtzaamd en heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit, hetgeen in het algemeen als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich kan brengen.
Voorts heeft verdachte zijn biologische zoon, [zoon], veelvuldig mishandeld. Hij heeft [zoon] daardoor het gevoel van geborgenheid en veiligheid, waarop een opgroeiend kind in het eigen gezin recht heeft, ontnomen. De ervaring leert dat slachtoffers van delicten als deze nog zeer lang de negatieve gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 12 april 2007 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de bij dit hof bestaande oriëntatiepunten straftoemeting aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof zal een gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur.
De advocaat-generaal heeft naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de maatregel van TBS met bevel tot dwangverpleging gevorderd.
Het hof overweegt daarover dat er geen grond bestaat om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 5 december 2006 blijkt immers dat verdachte weliswaar een persoonlijkheidsstoornis heeft, maar dat niet kan worden vastgesteld of de gepleegde strafbare feiten hiermee verband houden. Het Pieter Baan Centrum houdt uitdrukkelijk de mogelijkheid open dat verdachte de feiten heeft gepleegd als gevolg van een leefwijze en een waardepatroon waarin grenzen niet in acht werden genomen en de eigen lustbeleving, ook in verhouding tot kinderen, voorop stond. Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne. Bij deze stand van zaken kan slechts een vrijheidsstraf worden opgelegd, waarbij het hof de aspecten vergelding en bescherming van de maatschappij veel gewicht toekent bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij deels in haar vordering niet-ontvankelijk is verklaard. [benadeelde partij 1] heeft zich in hoger beroep binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering van [benadeelde partij 1] behelst een schadepost welke zou zijn ontstaan door het verdachte onder 5 ten laste gelegde feit. Het hof acht dit feit niet bewezen. Derhalve heeft de vordering van [benadeelde partij 1] geen betrekking op schade, die rechtstreeks is toegebracht door één van de hiervoor bewezenverklaarde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dient [benadeelde partij 1] in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van [benadeelde partij 1] in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij deels in haar vordering niet-ontvankelijk is verklaard. [benadeelde partij 2] heeft zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen.
[benadeelde partij 2] heeft ter zake van het onder 7 en 8 ten laste gelegde € 4.000,- aan immateriële schade gevorderd. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van
€ 2.500,-.
Nu verdachte van het onder 7 ten laste gelegde wordt vrijgesproken dient de vergoeding te worden bepaald naar aanleiding van de lichamelijke schending van [benadeelde partij 2] in de periode tussen haar 12e en 15e jaar. Het hof is van oordeel dat de in het geding zijnde schade ad € 2.500,- voldoende aannemelijk is geworden en zal de vordering derhalve toewijzen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof overweegt dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting van het hof vaststaat, dat door het onder 8 bewezen verklaarde feit aan [benadeelde partij 2] schade is toegebracht, waarvoor verdachte jegens genoemde persoon naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van € 2.500,-, subsidiair te vervangen door 42 dagen hechtenis, ten behoeve van voornoemde [benadeelde partij 2].
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 244, 245, 249, 249(oud) en 300 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 met betrekking tot [aangeefster 1], 5, 6 en 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 8 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4 en 8 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1], [woonplaats] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], [woonplaats], de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], [woonplaats], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], [woonplaats], tot een bedrag van tweeduizend vijfhonderd euro;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweeduizend vijfhonderd euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tweeënveertig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van mr. M. Koster als griffier, zijnde mr. Steinhaus voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.