ECLI:NL:GHLEE:2007:BA8645

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 74/06 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vastgestelde waarde onroerende zaak in WOZ-zaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de vastgestelde waarde van een onroerende zaak centraal. De belanghebbende, eigenaar van een tussenwoning aan de a-weg 20 te Z, betwist de door de heffingsambtenaar van de gemeente Tynaarlo vastgestelde waarde van € 133.000,-- per peildatum 1 januari 2003. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld bij beschikking van 25 februari 2005, welke waarde na bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank Assen verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 11 juni 2007, waar de belanghebbende niet aanwezig was, werd de zaak behandeld. De belanghebbende stelde dat de woning gebreken vertoonde, zoals verrotte kozijnen en vochtproblemen, en pleitte voor een lagere waarde van € 90.000,--. De heffingsambtenaar daarentegen verdedigde de vastgestelde waarde en verwees naar een taxatieverslag van de heer C, dat een waarde van € 135.000,-- concludeerde op basis van vergelijkbare woningen in de omgeving.

Het hof overwoog dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast geslaagd was en dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over de gebreken van de woning. Het hof concludeerde dat de gerealiseerde verkoopsommen van vergelijkbare woningen een goed beeld gaven van de waarde van de onroerende zaak. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, en beide partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 06/74
Uitspraakdatum: 29 juni 2007
uitspraak van de eerste enkelvoudig belastingkamer
op het hoger beroep van
X,
wonende te Z, belanghebbende
tegen de uitspraak in de zaak met het nummer 05/1382 van de rechtbank Assen van 8 juni 2006 in het geding tussen
de belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tynaarlo,
de heffingsambtenaar
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ) heeft de heffingsambtenaar bij beschikking van 25 februari 2005 de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-weg 20 te Z (hierna: de onroerende zaak/ de woning) vastgesteld op € 133.000,--. De beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. De waardepeildatum is 1 januari 2003.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak gedagtekend 25 november 2005, de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3 Bij uitspraak van 8 juni 2006 heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond geoordeeld.
1.4 Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlage) van 27 juni 2006, bij het hof ingekomen op 28 juni 2006.
1.5 De heffingsambtenaar heeft op 27 juli 2006 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.6 De eerste enkelvoudige kamer van het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 11 juni 2007.
Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de heffingsambtenaar mevrouw A, specialist WOZ/heffingen en de heer B, taxateur WOZ.
Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Belanghebbende is voor de zitting van 11 juni 2007 per aangetekende brief met handtekening retour d.d. 11 mei 2007, aan het adres a-weg 20, 0000 YY te Z, onder vermelding van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling, uitgenodigd te verschijnen.
Ter zake van de uitnodiging is de "Handtekening Retourkaart" door het hof ontvangen.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.
2.2 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een in 1972 gebouwde tussenwoning, met een inhoud van 390 m3 en een kaveloppervlakte van circa 270 m2.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 2003 op een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2 Belanghebbende beantwoordt de in het geschil zijnde vraag bevestigend. Hij bepleit een waarde van € 90.000,--. Belanghebbende stelt hiertoe onder meer dat de raamkozijnen zijn verrot, dat de ramen niet zijn geïsoleerd, dat er sprake is van vochtproblemen en dat de bijkeuken moet worden voorzien van een betonnen vloer. In de beroepsfase heeft belanghebbende hieraan toegevoegd dat hij problemen ondervindt met de riolering.
3.3 De heffingsambtenaar is van mening dat de waarde juist is vastgesteld.
3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer).
4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
4.3 Bij betwisting van de vastgestelde waarde rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2003 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum.
4.4 Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst de heffingsambtenaar onder meer naar een geveltaxatie van de onroerende zaak door de heer C, van D taxaties te L, waarvan op 28 januari 2006 een taxatieverslag is opgemaakt dat in deze procedure is overgelegd.
De taxateur concludeert in het rapport tot een waarde op de peildatum van € 135.000,--. Blijkens het taxatierapport heeft de taxateur bij de waardering onder meer rekening gehouden met de verkoopgegevens van zes referentieobjecten die eveneens aan de a-weg te Z zijn gelegen. Deze woningen zijn in de periode van 2 mei 2002 tot 16 augustus 2005 verkocht voor bedragen uiteenlopend van € 116.000,-- tot € 160.000,--.
In het rapport wordt de staat van onderhoud van de woning als voldoende omschreven met daarbij de toevoeging dat de kozijnen aandacht behoeven.
4.5 Het hof acht, gelet op het goed onderbouwde taxatieverslag, de heffingsambtenaar in de op hem rustende bewijslast van de waarde, geslaagd.
4.6 Omtrent de door belanghebbende gestelde gebreken van de woning overweegt het hof dat belanghebbende omtrent de aard en de ernst hiervan niets ter onderbouwing van zijn stellingen heeft aangevoerd. Daarnaast heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde gebreken exclusief zijn woning betreffen. Immers als onweersproken staat vast dat de referentie-objecten woningen betreffen die soortgelijk zijn aan de onderhavige. Het hof gaat er mitsdien vanuit dat de gerealiseerde verkoopsommen van de referentieobjecten een goed beeld geven van de waarde van de onroerende zaak.
4.6 Nu belanghebbende ook overigens geen feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die de waardevaststelling krachteloos maken en ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat de waarde per de peildatum 1 januari 2003 op een te hoog bedrag is vastgesteld, ziet het hof ook anderszins geen reden tot verlaging van deze waarde.
4.7 Op grond van het vorenstaande dient het hoger beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 29 juni 2007 door mr. J. Huiskes, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 4 juli 2007 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.