3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 De ZKOO-uitkering is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering. Dit valt af te leiden uit de strekking van artikel 3, tweede lid, onderdeel c, ZKOO. Bovendien blijkt uit artikel 4 ZKOO dat de tegemoetkoming wordt gerelateerd aan onder meer de poliscomponent van een particuliere ziektekostenverzekering. Voorts blijkt uit de Toelichting ZKOO dat de aanvraag voor de tegemoetkoming moet worden ondersteund met een kopie van het polisaanhangsel van (kennelijk) een ziektekostenverzekering. Hieruit volgt dat de tegemoetkoming niet als vrijgesteld loon in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de loonbelasting 1964 (: Wet LB) is aan te merken, en krachtens artikel 10 Wet LB derhalve tot het loon behoort.
Belanghebbende deelt dit oordeel van de rechtbank niet, de inspecteur wel.
3.2 Belanghebbende heeft in hoger beroep haar standpunt dat de ZKOO-uitkering ingevolge artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, onder 1, WVA in mindering op het loon zou kunnen komen, prijsgegeven.
3.3 De rechtbank heeft omtrent belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel overwogen als volgt:
"In zijn arrest van 16 december 1998, nr. 33 327, gepubliceerd in onder andere VN 1998/60.2, heeft de Hoge Raad het volgende geoordeeld:
"Bij het voorgaande verdient opmerking dat inzake rijksbelastingen in gevallen waarin, anders dan in de gevallen waarop de meerderheidsregel het oog heeft, een beroep op het gelijkheidsbeginsel is gegrond op de stelling dat in vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven als gevolg van een bepaald (niet gepubliceerd) beleid dat wordt gecoördineerd op een hoger niveau dan dat van alleen de betrokken eenheid van de Belastingdienst, het noemen van één of meer vergelijkbare gevallen waarin een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven ook van buiten het bevoegdheidsgebied van die eenheid kan meewerken tot het bewijs van de aanwezigheid en inhoud van dat gestelde beleid. De beantwoording van de vraag of dat bewijs is geleverd, uiteraard met inachtneming van hetgeen de betrokken inspecteur daartegenover heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Hetzelfde heeft te gelden indien een beroep van een belastingplichtige daarop is gegrond dat in één of meer vergelijkbare onder een andere eenheid vallende gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven als gevolg van een daar gevoerd bepaald beleid terwijl een behoorlijke taakvervulling van de verschillende eenheden van de Belastingdienst meebrengt dat op het desbetreffende punt onderlinge afstemming van beleid plaatsvindt"".
3.4 Voorts heeft de rechtbank daaromtrent geoordeeld (de nummering van de overwegingen van de rechtbank is daarbij niet overgenomen en eiseres is vervangen door belanghebbende):
"Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2006, nr. 39 407, gepubliceerd in onder andere VN 2006 (8.4, volgt dat het gelijkheidsbeginsel niet meebrengt dat het
betrokken bestuursorgaan het ten aanzien van een bepaalde groep van gevallen met een specifiek kenmerk gevoerde, op een met dat kenmerk verband houdende onjuiste rechtsopvatting berustende beleid ook toepast op niet tot die groep behorende maar voor het overige voor de toepassing van de wettelijke regelingen wel gelijke gevallen.
Bij haar beoordeling van belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel zal de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat in de onder 2.4 vermelde brief het (ongepubliceerde) beleid is verwoord ten aanzien van de bepaling van het voor de WVA te toetsen loon. Dit beleid is interpretatief van aard. De rechtbank overweegt dat de betreffende brief niet tot belanghebbende is gericht en evenmin betrekking heeft op het salarissysteem waar
belanghebbende gebruik van maakt. Derhalve behoort belanghebbende niet tot de groep gevallen waarvoor dit specifieke beleid werd gevoerd. Voorts overweegt de rechtbank dat het specifieke beleid, mede gelet op hetgeen hierboven is overwogen, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Blijkens het onder 2.5 vastgestelde is het betrokken bestuursorgaan (inmiddels) tot een zelfde conclusie gekomen. Gelet op het voorgaande en acht slaand op het laatstgenoemde vermelde arrest, komt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat naar de rechtbank begrijpt in omvang beperkt is tot de onderzochte situatie, faalt."
3.5 Belanghebbende heeft tegen het onder 3.3 en 3.4 vermelde aangevoerd dat in de BTZR-regeling (Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijksambtenaren), verwerkt in het IVOP-systeem, een betrokkene evenals bij de ZKOO een vergoeding voor ziektekosten ontvangt en dat in beide gevallen deze vergoeding wel of niet onderdeel is van het WVA-toetsloon.
3.6 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de inspecteur tot bevestiging daarvan.