Beschikking d.d. 23 mei 2007
Rekestnummer 0600497
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
procureur mr. P. Tuinman,
advocaat mr. J.B. Rijpkema,
[Vereniging van eigenaars],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de VvE,
procureur mr. A.H. Horstman,
advocaat mr. R.P. van Boven.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 13 september 2006 heeft de rechtbank te Assen, sector kanton (hierna te noemen: de kantonrechter) het verzoek van [appellante] om (primair) [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en (subsidiair) het besluit van de VvE te vernietigen, met veroordeling van de VvE in de kosten van het geding, afgewezen en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2006, heeft [appellante] verzocht de beschikking van 13 september 2006 te vernietigen en opnieuw beslissende [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek op grond van het feit dat artikel 2 van het huishoudelijk reglement nietig is, dan wel, subsidiair, het besluit van de algemene ledenvergadering van 20 maart 2006 te vernietigen, zulks met veroordeling van verweerder in de kosten van beide instanties.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 december 2006, heeft de vereniging het verzoek bestreden en verzocht de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zonodig onder verbetering van gronden, te bekrachtigen met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 21 december 2006 met bijlage, van mr. P. Stehouwer, vervangende mr. Horstman alsmede een brief van mr. Rijpkema van 15 maart 2007.
Ter zitting van 20 maart 2007 is de zaak behandeld. Beide advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnota's, die aan het hof zijn overgelegd.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Vanaf 1 december 2005 is [appellante] eigenaresse van het appartementsrecht [15], één van de appartementsrechten betreffende het appartementencomplex [te vestigingsplaats].
2.1. Het appartementencomplex is gesplitst bij akte van 30 mei 1980.
2.2. Bij die akte is tevens opgericht de [Vereniging van Eigenaars] te [vestigingsplaats] (de VvE).
2.3. Voorts is in die akte het splitsingsreglement vastgesteld conform het model dat is vastgesteld door de Koninklijke Notariële Broederschap (KNB) bij akte, op 22 februari 1973 verleden voor notaris mr. J. Schrijner te Rotterdam.
2.4. Tevens is in genoemde akte de mogelijkheid opgenomen tot het vaststellen, aanvullen en wijzigen van een huishoudelijk reglement (hierna ook te noemen: HHR). Van deze mogelijkheid heeft de VvE gebruik gemaakt; de meest recente versie van het HHR dateert van 15 maart 2004.
2.5. Artikel 2 HHR houdt, voor zover hier van belang, in dat parket, plavuizen en andere "harde" vloeren in appartementen niet zijn toegestaan in verband met geluidsoverlast; een uitzondering hierop vormen keuken, douche/badkamer en gang/hal.
3. [appellante] heeft, kort nadat zij de eigendom had verkregen van het appartementsrecht, een laminaatvloer in de woonkamer van haar appartement laten leggen. Op 17 december 2005 heeft [appellante] haar appartement betrokken.
4. Enige dagen daarna constateerde de voorzitter van de VvE, tijdens een kennismakingsbezoek aan [appellante], dat [appellante] een laminaatvloer had laten leggen. De voorzitter heeft haar toen meegedeeld dat dit - gelet op (artikel 2 van) het HHR - niet is toegestaan.
Door middel van een schrijven van de secretaris van de VvE van 2 januari 2006 is [appellante] er schriftelijk op gewezen dat zij voornoemd artikel van het HHR overtrad. In die brief is [appellante] verzocht de harde vloerbedekking te vervangen en is zij gewezen op de mogelijkheid om vrijstelling van het bewuste artikel te verzoeken door middel van het indienen van een verzoek daartoe bij de algemene ledenvergadering (hierna ook: ALV). In de brief is tevens opgemerkt dat toewijzing van een dergelijk verzoek - gelet op de recente afwijzing van een gelijkluidend verzoek - weinig kans van slagen zou hebben.
5. Bij brief van 31 januari 2006 heeft [appellante] laten weten dat zij een verzoek tot ontheffing van het verbod van artikel 2 HHR wenste in te dienen, waarop de secretaris van de VvE haar bij brief van 16 februari 2006 schriftelijk heeft medegedeeld dat de ALV zou worden gehouden op 20 maart 2006.
6. [appellante] heeft bedoeld verzoek tijdig gedaan, bij brief van 10 maart 2006. Het bestuur van de VvE heeft het verzoek van [appellante] ten behoeve van de vergadering voorzien van schriftelijk commentaar.
7. In de op 20 maart 2006 gehouden ALV is het verzoek tot ontheffing van [appellante] besproken en afgewezen. Bij brief van 24 maart 2006 is deze beslissing aan [appellante] medegedeeld.
Het oordeel van de kantonrechter
8. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de VvE wel bevoegd is bepalingen op te nemen ten aanzien van privé-gebruik van de appartementen, op grond van artikel 9 e.v. van het splitsingsreglement. Het verzoek om [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren is daarom door de kantonrechter afgewezen.
Ook het subsidiaire verzoek van [appellante] is afgewezen. De kantonrechter is van oordeel dat de ALV conform de regels [appellante] geen ontheffing van het verbod heeft verleend.
De ontvankelijkheid van [appellante] in haar verzoeken
9. [appellante] heeft zowel in eerste aanleg als in appel primair de rechter verzocht haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vernietiging van het besluit van de VvE van 20 maart 2006, omdat dit besluit zelve reeds nietig is. Over het in dit verzoek vervatte rechtsoordeel zal het hof zich hierna uitspreken. Het hof acht evenwel een zodanig geformuleerd verzoek dat strekt tot de eigen niet-ontvankelijkverklaring niet toewijsbaar, omdat [appellante] ieder procesbelang daarbij ontbreekt. Zij zal derhalve in haar primaire verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard en het hof zal vervolgens recht doen op het subsidiaire verzoek.
Grieven [appellante]
10. [appellante] heeft 12 grieven gericht tegen de beslissing van de kantonrechter.
Met betrekking tot grief 1
11. De eerste grief luidt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vereniging op grond van artikel 9 e.v. van het modelreglement bevoegd is in het huishoudelijk reglement bepalingen op te nemen omtrent het privé-gebruik
van de appartementen.
12. Artikel 27 van het splitsingsreglement bepaalt - voor zover hier van belang - dat, behoudens het bepaalde in de voorafgaande artikelen, het gebruik van de gemeenschappelijke ruimten kan worden geregeerd door een huishoudelijk reglement. Hiermee is in beginsel gegeven dat het huishoudelijk reglement geen betrekking mag hebben op het gebruik van privé gedeelten, zoals het appartement van [appellante]. Slechts wanneer het bepaalde in één van de voorafgaande artikelen van het splitsingsreglement daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid opent kan het huishoudelijk reglement betrekking hebben op het gebruik van privé gedeelten.
13. Artikel 9 van het splitsingsreglement, een voorafgaand artikel, opent een dergelijke mogelijkheid niet. Het artikel regelt slechts - voor zover het betrekking heeft op het huishoudelijk reglement - dat bij het gebruik van een privé gedeelte het huishoudelijk reglement in acht moet worden genomen. Het creëert daarmee niet een uitdrukkelijke bevoegdheid van de VvE om regels met betrekking tot het gebruik van privé gedeelten te stellen; de strekking van het artikel gaat niet verder dan dat de eigenaar of gebruiker die, teneinde gebruik te kunnen maken van zijn privé gedeelte, gebruik maakt van een gemeenschappelijk gedeelte, zich bij dat laatstbedoelde gebruik heeft te houden aan de regels die (onder meer) ingevolge het huishoudelijk reglement gelden voor het gebruik van die gemeenschappelijke gedeelten.
14. Gesteld noch gebleken is dat enig ander aan artikel 27 van het splitsingsreglement voorafgaand artikel uitdrukkelijk de mogelijkheid opent dat het huishoudelijk reglement betrekking kan hebben op het gebruik van privé gedeelten.
15. Uit het bovenstaande volgt dat de VvE niet de bevoegdheid toekwam om in het huishoudelijk reglement regels op te nemen ten aanzien van het gebruik van privé gedeelten, zoals het in artikel 2 HHR opgenomen verbod op parket, plavuizen en andere "harde" vloeren. Slechts een wijziging van het in de akte van splitsing opgenomen splitsingsreglement kan de VvE alsnog die bevoegdheid verschaffen.
Het hof merkt hierbij op dat in de latere versies van het modelreglement van de KNB wel een toereikende grondslag is opgenomen (in de versie 2006 is dit artikel 26).
16. Gelet op artikel 2:14 juncto 5:129 BW is het besluit waarbij bovengenoemd verbod werd ingesteld nietig. Dit betekent niet alleen dat aan de verklaring van [appellante], dat zij aan de verplichtingen die uit het huishoudelijk reglement voortvloeien zal voldoen, in dit verband geen betekenis toekomt, maar ook dat het haar niet verboden is een laminaatvloer in de woonkamer van haar appartement te hebben. Wel blijft voor haar de verplichting gelden, zoals in artikel 9 van de akte van splitsing is vervat, om geen onredelijke hinder toe te brengen aan de bewoners van de overige appartementen.
Met betrekking tot de overige grieven
17. Nu de eerste grief slaagt, behoeven de overige grieven geen behandeling meer.
Slotsom
18. Het hof zal [appellante], wegens het ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk verklaren in haar primaire verzoek.
19. Het subsidiaire verzoek, dat strekt tot vernietiging van het besluit tot het weigeren van ontheffing, komt evenwel evenmin voor toewijzing in aanmerking, omdat, naar het hof hiervoor heeft overwogen, dat besluit nietig is, zodat voor vernietiging geen plaats is. Dit leidt ertoe dat de beslissing van de kantonrechter tot afwijzing van het subsidiaire verzoek bekrachtigd zal worden, zij het op geheel andere gronden.
20. Ten aanzien van de proceskosten overweegt het hof, dat de verzoeken van [appellante] weliswaar om formule en processuele redenen niet kunnen worden toegewezen, maar dat zij inhoudelijk wel gelijk heeft. Het hof ziet daarin aanleiding om de proceskosten te compenseren op de wijze als in het dictum aan te geven.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar primaire verzoek;
bekrachtigt, met wijziging van gronden, de beslissing tot afwijzing van het subsidiaire verzoek van [appellante];
compenseert de proceskosten in beide instanties, aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Bosch, voorzitter, Kuiper en Postma, raden, en uitgesproken door mr. Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 mei 2007.