ECLI:NL:GHLEE:2007:BA5271

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600634
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • H. Hidma
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep in civiele zaak met beperkte financiële belangen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om de ontvankelijkheid van Videotheek [naam] in haar hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter. De kantonrechter had in eerste aanleg, op 19 oktober 2006, een vordering van Videotheek [naam] tot betaling van € 593,36 toegewezen, maar slechts tot een bedrag van € 247,35. De geïntimeerde had verzet aangetekend en in reconventie een vordering ingesteld voor de eigen bijdrage voor gefinancierde rechtshulp. Videotheek [naam] stelde dat het appelverbod van artikel 332 lid 1 Rv doorbroken moest worden, omdat de kantonrechter haar een inhoudelijk verweer had onthouden, wat volgens haar een schending van fundamentele rechtsbeginselen inhield. Het hof oordeelde echter dat de ratio van het appelverbod in dit geval niet doorbroken kon worden, gezien het geringe financiële belang van de zaak, dat niet opwoog tegen de tijd en kosten van een hoger beroep. Het hof verklaarde Videotheek [naam] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en veroordeelde haar in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het appelverbod in civiele zaken met een beperkt financieel belang, en bevestigt dat zelfs schending van fundamentele rechtsbeginselen niet altijd leidt tot ontvankelijkheid in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 mei 2007
Rolnummer 0600634
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Videotheek [naam] V.O.F.,
gevestigd te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Videotheek [naam],
procureur: mr. J.V. van Ophem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
procureur: mr. P. Stehouwer.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het verstekvonnis uitgesproken op 13 april 2006 en in het vonnis na verzet, uitgesproken op 19 oktober 2006, beide gewezen door de rechtbanksector kanton, locatie Groningen van de rechtbank Groningen (verder: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 november 2006 is door Videotheek [naam] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 19 oktober 2006 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 13 december 2006.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 19 oktober 2006 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen in verzet tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verstekvonnis van 13 april 2006 eveneens tussen partijen gewezen, te bekrachtigen en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Videotheek [naam] heeft een memorie van grieven genomen.
Bij incidentele memorie, houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
- de Videotheek in het hoger beroep niet ontvankelijke te verklaren met een veroordeling van de Videotheek in de kosten van dit proces.
- de vordering van de Videotheek af te wijzen en het vonnis van de Kantonrechter de dato 19 oktober 2006 met zaaknummer 296961 te bekrachtigen met veroordeling van de Videotheek in de kosten van dit proces. Aan de zijde van geïntimeerde tot nog toe begroot op € 45,-- eigen bijdrage en € 62,-- griffierechten"
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Videotheek [naam] heeft in het appel twee grieven opgeworpen, genummerd I en Ia.
De beoordeling
De procedure in eerste aanleg:
1. Videotheek [naam] heeft bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg van [geïntimeerde] betaling gevorderd van een bedrag groot € 593,36 te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom (zijnde € 434,35) vanaf 1 december 2005. Nadat [geïntimeerde] verstek had laten gaan heeft de kantonrechter de vordering toegewezen tot een bedrag van € 247,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 210, 35 vanaf 19 oktober 2000.
Tegen bedoeld vonnis heeft [geïntimeerde] verzet aangetekend. [geïntimeerde] heeft voorts in reconventie gevorderd dat Videotheek [naam] wordt veroordeeld tot betaling van € 90,--, zijnde de eigen bijdrage die [geïntimeerde] heeft moeten betalen voor de gefinancierde rechtshulp in de onderhavige procedure in eerste aanleg.
2. In zijn vonnis, waarvan beroep heeft de kantonrechter het verstekvonnis van 13 april 2006 vernietigd en de vordering van Videotheek [naam] alsnog afgewezen. Ook de vordering in reconventie is afgewezen.
3. Het hoger beroep richt zich, blijkens het petitum van de appeldagvaarding enkel tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 19 oktober 2006, voor zover in conventie gewezen.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het appel:
4. Nu de vorderingen (in conventie en in reconventie) waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen opgeteld niet meer beliepen dan € 1.750,--, rijst allereerst de vraag of Videotheek [naam] in haar appel kan worden ontvangen. Videotheek [naam] betoogt dat het appelverbod van artikel 332 lid 1 Rv in casu moet worden doorbroken, nu de kantonrechter haar in eerste aanleg ten onrechte een inhoudelijk verweer heeft onthouden, waardoor er sprake is van schending van een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling.
5. Daargelaten of hetgeen Videotheek [naam] stelt feitelijk juist is, kan van een doorbreking van het in artikel 332 lid 1 Rv neergelegde appelverbod in deze zaak geen sprake zijn.
6. De ratio van de in dat artikel opgenomen appelgrens is immers dat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling in hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak (recentelijk bevestigd in HR 16 maart 2007, RvdW 2007, 307) kan uitsluiting van hoger beroep in dat soort zaken niet worden doorbroken door - kort gezegd - de doorbrekingsgronden die hoger beroep wel mogelijk maken, daar waar dat in bijzondere wetsbepalingen is uitgesloten. In dat verband heeft de Hoge Raad gewicht gehecht aan het openstaan in dit soort zaken van beroep in cassatie op voet van (thans) artikel 80 RO. De in dat artikel opgenomen gronden kunnen niet meer als exclusief worden aanvaard. Ook schending van fundamentele rechtsbeginselen kan op voet van artikel 80 lid 1 RO ter toetsing aan de Hoge Raad worden voorgelegd.
Slotsom
7. Videotheek [naam] kan in haar appel niet worden ontvangen en zal dientengevolge worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart Videotheek [naam] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het door de kantonrechter Groningen tussen partijen gewezen vonnis d.d. 19 oktober 2006;
veroordeelt Videotheek [naam] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 248,-- aan verschotten en € 632,-- aan salaris voor de procureur;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan € 186,-- aan verschotten en € 632,-- voor salaris voor de procureur, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Kuiper en Hidma, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 16 mei 2007.