De vorderingen van [geïntimeerde] en de beslissing in eerste aanleg
4. [geïntimeerde] heeft [appellant] voor de rechtbank gedagvaard en gevorderd:
-[appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 120.067,41 vermeerderd met wettelijke rente,
-[appellant] te veroordelen tot voldoening van de verschuldigde pensioenbetalingen van het tweede en derde kwartaal 2004 voor een totaalbedrag van € 7.053,74 inclusief rente tot 25 oktober 2004, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
-[appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom te gebieden aan het pensioenfonds toestemming te geven om aan [geïntimeerde] te voldoen de haar toe-komende pensioenbetalingen van € 3.479,53 netto per kwartaal,
-[appellant] te veroordelen aan [geïntimeerde] te betalen de per kwartaal vrijvallende pensioenbetalingen ten bedrage van € 3.479,53 netto zolang het pensioenfonds de betalingen niet rechtstreeks aan [geïntimeerde] verricht, met vaststelling van de betaal-data, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaalbaarstelling,
-[appellant] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder de kosten van het beslag.
4.1 Na door [appellant] gevoerd verweer heeft de rechtbank bij meergemeld vonnis van 13 juli 2005:
1) [appellant] veroordeeld aan [geïntimeerde] te voldoen de reeds verschuldigde pensioen-betalingen van het tweede en derde kwartaal 2004 voor een totaalbedrag van
€ 7.053,74 met de wettelijke rente over € 6.959,06 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
2) [appellant] gelast om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan het pensioenfonds toestemming te geven om aan [geïntimeerde] te voldoen het haar toekomende deel van zijn pensioen, te weten € 3.479,53 netto per kwartaal, op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag dat [appellant] nalaat hieraan te voldoen, tot een maximum van € 5.000,--;
3) [appellant] veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen de per kwartaal vrijvallende pensioentermijnen ten bedrage van € 3.479,53 netto, zolang het pensioenfonds de betalingen niet rechtstreeks aan [geïntimeerde] verricht, waarbij de betaaldatum wordt vastgesteld op 1 januari, 1 april, 1 juli, 1 oktober van ieder jaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaalbaarstelling tot de dag van betaling.
Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2 De rechtbank heeft voorts de zaak naar de rolzitting verwezen voor het nemen door [appellant] van een akte waarin hij zich uitlaat over de vragen of, en zo ja, op welke wijze hij bewijs wenst te leveren van zijn stelling dat partijen zijn overeen-gekomen dat betaling onder (lees: op, hof) de schuldbekentenis slechts zou plaatsvinden onder de voorwaarde van belastingteruggave over de jaren 1997 en 1998.
De rechtbank heeft voor het overige iedere verdere beslissing, ook die ten aanzien van de proceskosten, aangehouden.