Parketnummer: 24-001487-06
Parketnummer eerste aanleg: 19-830340-05
Arrest van 23 maart 2007 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 6 juni 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit vrijgesproken, voor wat betreft de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten ontslagen van alle rechtsvervolging en wegens de onder 2 en 3 ten laste gelegde misdrijven veroordeeld tot een straf en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, zoals in dat vonnis omschreven. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 135,-- en heeft de schadevergoedingsmaatregel voor eenzelfde bedrag opgelegd.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie en de verdachte zijn op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal opleggen. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten gevorderd dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, en ten aanzien van de ad-informandum ten laste gelegde feiten te verstaan dat verdachte ook daarvoor niet strafbaar is. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 135,-- en voor hetzelfde bedrag de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. Voor wat betreft het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vuurwapen en de pepperspray zullen worden onttrokken aan het verkeer. De overige inbeslaggenomen voorwerpen kunnen wat hem betreft worden teruggegeven aan de verdachte.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Het hof neemt uit het vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding, zoals door de eerste rechter gewijzigd.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof is van oordeel dat daarvoor het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. In dat verband overweegt het hof het volgende.
Ambtshalve heeft het hof de op 18 en 19 november 2005 gehouden, op videoband opgenomen verhoren van verdachte bekeken. Hieruit is naar voren gekomen dat de weergave van de verklaringen van verdachte in de processen-verbaal van deze verhoren niet in alle opzichten een correcte is. De verklaringen die verdachte in werkelijkheid heeft afgelegd wijken op (soms essentiële) punten af van zijn verklaringen zoals deze zijn neergelegd in de daarvan opgemaakte processen-verbaal. De schriftelijke weergave in de processen-verbaal van deze verhoren, in de vorm van "vraag-en-antwoord", suggereert bovendien een letterlijke weergave waarvan in werkelijkheid, zowel inhoudelijk als chronologisch, geen sprake blijkt te zijn geweest. Voorts komen in de processen-verbaal van de verhoren van verdachte woorden voor, die door verdachte in de mond zouden zijn genomen, waarvan echter aantoonbaar is dat deze niet door verdachte zijn geuit.
Tot slot ziet het hof niet in waarom een verhoor dat met behulp van audiovisuele middelen wordt opgenomen, tegelijkertijd in een tekstverwerkingsprogramma wordt ingevoerd. Niet alleen bergt deze werkwijze het risico in zich dat zich afwijkingen voordoen tussen de werkelijk afgelegde verklaring en de in het proces-verbaal opgenomen verklaring, zoals hiervoor uiteengezet, maar ook tast deze werkwijze de verstaanbaarheid van verdachte en daarmee de controleerbaarheid van de verhoren ernstig aan.
Daarnaast heeft het hof ambtshalve de op videoband opgenomen fotoconfrontaties door het slachtoffer [het slachtoffer] en de getuige [getuige] bekeken. Ook de fotomap die daarbij door de verbalisant [verbalisant] is gebruikt, heeft het hof ingezien. Daaruit is het volgende gebleken.
Anders dan de processen-verbaal die d.d. 24 november 2005 zijn opgemaakt van de fotoconfrontaties van [het slachtoffer]en [getuige] vermelden, zijn de foto's niet stuk voor stuk aan het slachtoffer en de getuige getoond, maar zijn vrijwel steeds foto's van twee personen tegelijk aan hen voorgehouden. Voor wat betreft de confrontatie door [getuige] geldt bovendien dat niet iedere foto gedurende -dezelfde tijd- van ongeveer vier seconden aan hem is getoond. De pagina in de fotomap waarop de foto van verdachte voorkomt, is ongeveer twee keer zo lang aan de getuige [getuige] getoond als de andere foto's.
Daar komt bij dat de genoemde processen-verbaal inhouden dat de selectie van de verdachtenfoto's is samengesteld met behulp van de confrontatiemodule (FCM) op basis van gegevens omtrent het delict, de locatie en signalementkenmerken van de (vermoedelijke) dader, die door het slachtoffer en de getuige waren verstrekt. Eerst nadat het hof de advocaat-generaal had verzocht het dossier aan te vullen met door het hof genoemde stukken, heeft het hof de beschikking gekregen over een verslag van opsporingsconfrontatie van de hand van eerdergenoemde [verbalisant], proces-verbaalnummer 05-200566, gedateerd 24 november 2005, waarin de fotogegevens staan vermeld betreffende de fotoconfrontaties door [het slachtoffer] en [getuige], alsmede een daarbij behorend aanvullend verslag, gedateerd 22 november 2005. Uit laatstgenoemd verslag blijkt dat de fotoselectie die in deze zaak is gebruikt, anders dan in bovengenoemde processen-verbaal is gerelateerd, handmatig is vervaardigd door eerdergenoemde [verbalisant], omdat zich op het moment van de selectie een storing voordeed in het computersysteem FCM, dat normaal gesproken voor de selectie wordt gebruikt. Er is, zo verklaart [verbalisant], handmatig gezocht op het signalement: man, leeftijd tussen 30 en 40 jaar, kort haar. Dat de fotoselectie derhalve niet is samengesteld op basis van alle signalementkenmerken van de dader die door [het slachtoffer] en [getuige] waren verstrekt, waarvan wel het meest in het oog springende signalementkenmerk is de getinte huidskleur, wordt bevestigd door de zich in de aan het dossier toegevoegde fotomap bevindende foto's. De uiterlijke gelijkenis met verdachte van de overige personen van wie zich foto's in de fotomap bevinden is met name op dat punt ver te zoeken.
Op grond van het voorgaande in samenhang beschouwd dient te worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de resultaten van de fotoconfrontatie door [het slachtoffer] en [getuige].
Bewezenverklaring
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat:
2.
hij op 16 juni 2005 te [plaats] [de bedreigde] en een andere persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [de bedreigde] en die andere persoon een pistool getoond en daarbij dezen dreigend de woorden toegevoegd: "kom naar beneden";
3.
hij op 16 juni 2005 te [plaats] een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk HS, kaliber 9 x 19 mm, en munitie van categorie III en een stroomstootwapen van categorie II voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 27 oktober 2005 te [plaats], opzettelijk en wederrechtelijk een auto (VW Transporter), toebehorende aan [benadeelde 1] heeft beschadigd;
5.
hij op 27 oktober 2005 te [plaats], opzettelijk en wederrechtelijk een auto (Mercedes Vito), toebehorende aan [benadeelde 2], heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
onder 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
onder 4 en 5, telkens:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door A.G.S. de Ranitz, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en J.M. Oudejans, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, op 19 mei 2006 een rapport uitgebracht. Dit rapport houdt als conclusie in - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem sub 2 en 3 ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
De onderzoekers concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten onder 2 en 3 lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten onder 4 en 5 concluderen de onderzoekers dat verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem niet kunnen worden toegerekend.
De beschouwing van Oudejans in het onderdeel "Psychologisch onderzoek" van voornoemd rapport, houdt onder meer het navolgende in. Bij verdachte is sprake van paranoïde-psychotische belevingen. Naast paranoïde wanen is er mogelijk sprake van stoornissen in de waarneming, in de vorm van akoestische, visuele en haptische hallucinaties. Deze psychotische stoornis heeft een chronisch karakter, waarschijnlijk in het kader van een paranoïde schizofrenie. De chronische psychotische stoornis die nu is vastgesteld, ontstaat niet plotseling, en heeft in de meeste gevallen een (langere) aanloop, die in verdachtes leven en functioneren ook wel valt aan te tonen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde kan er een beperkte doorwerking van betrokkenes pathologie worden aangetoond. Weliswaar lijkt er sprake te zijn geweest van een reëel conflict, maar verdachtes agressieve reactie en dreigementen zijn zonder meer disproportioneel te noemen. Verondersteld kan worden dat verdachtes paranoïde belevingen ten tijde van deze tenlastegelegde feiten in kracht waren toegenomen, gegeven het met de aard van de ziekte gegeven voortschrijdende proces van psychiatrische ontregeling. Op grond daarvan kan een beperkt verband worden gelegd tussen verdachtes pathologie en het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Verdachtes pathologie lijkt volledig te hebben doorgewerkt in het onder 4 en 5 ten laste gelegde. Op grond van zijn verklaringen in de processen-verbaal en de verwarde indruk die hij kort nadien maakte, wordt duidelijk dat verdachtes pathologie inmiddels een floride psychotisch karakter had gekregen en dat verdachte rechtstreeks op basis van paranoïde-psychotische belevingen handelde.
De Ranitz concludeert in haar beschouwing in het kader van het door haar uitgevoerde psychiatrisch onderzoek ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten dat verdachte uit het daaromtrent opgemaakte proces-verbaal naar voren komt als acuut (paranoïde) psychotisch.
Gelet op de inhoud van voornoemd PBC-rapport en de indruk die het hof op de terechtzitting van 9 maart 2007 van (de persoon van) verdachte heeft gekregen, kan het hof zich verenigen met deze conclusies, neemt die over en maakt die tot de zijne.
Het hof is derhalve van oordeel dat de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten verdachte in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem in zoverre ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Het hof is voorts van oordeel dat de onder 4 en 5 bewezenverklaarde feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend. Het Hof acht verdachte te dezer zake niet strafbaar zodat hij in zoverre dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen van twee mannen. Na zijn aanhouding bleek dat verdachte naast het vuurwapen waarmee hij de twee mannen had bedreigd, nog in het bezit was van een stroomstootwapen en patronen. Mede gelet op de bij verdachte aanwezige (paranoïde) psychotische stoornis, die hiervoor is beschreven, is het hof van oordeel dat het voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie en het daarmee dreigen door verdachte als zeer gevaarlijk kan worden gekarakteriseerd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 3 januari 2007, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor onder meer het verboden bezit van een vuurwapens en voor een geweldsdelict.
Tegenover het vorenoverwogene staat dat de bewezenverklaarde feiten - gelet op voormeld rapport van het Pieter Baan Centrum - in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Gelet op het vorenoverwogene - beschouwd in onderling verband en samenhang - acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 200 dagen een passende bestraffing. Deze straf is van kortere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, verdachte zal vrijspreken van de hem onder 1 ten laste gelegde poging tot moord.
De ad-informandum gevoegde feiten
Bij de op te leggen straf heeft het hof de ad-informandum gevoegde feiten niet meegewogen. Deze feiten zijn op dezelfde datum als de onder 4 en 5 ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feiten, dan wel ter gelegenheid van de aanhouding en het verhoor ter zake van die feiten, begaan. Nu verdachte ten aanzien van die feiten door de eerdergenoemde onderzoekers volledig ontoerekeningsvatbaar is bevonden, welke conclusie het hof tot de zijne heeft gemaakt, met als gevolg dat verdachte met betrekking tot die feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging is het hof van oordeel dat verdachte voor wat betreft de ad-informandum gevoegde feiten evenmin strafbaar is. Het hof zal deze feiten derhalve niet meewegen in de op te leggen straf.
Motivering van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel van verpleging van overheidswege
Voormeld rapport van het Pieter Baan Centrum van 19 mei 2006, houdt behalve hetgeen hiervoor reeds is vermeld onder meer - zakelijk weergegeven - in:
Betrokkene is lijdende aan een chronische psychotische stoornis, waarschijnlijk een schizofrenie van het paranoïde type. Het belangrijkste kenmerk van deze ernstige psychiatrische ziekte is een denken dat inhoudelijk sterk gekleurd wordt door paranoïde wanen en betrekkingswanen, soms met een grootheidskarakter. Tevens zijn er aanwijzingen voor stoornissen in de waarneming. Naast de meer in het oog springende paranoïde belevingen kan de pathologie ook worden getypeerd als een chronische defectstoornis, die zich manifesteert in een chronisch gebrek aan overzicht, planning, emotionele vervlakking, een afwezigheid van enige (duurzame) relatievorming en een onvermogen om zelfstandig te functioneren en zijn leven, al was het maar op zeer basaal, praktisch niveau, te organiseren. De snelheid waarmee betrokkene na de (voorwaardelijke) beëindiging van de ter beschikkingstelling psychisch en maatschappelijk (steeds verder) afglijdt en derailleert vormt een schrijnende indicatie voor zijn afhankelijkheid van externe structuur om psychisch enigszins in balans te blijven en op een acceptabel niveau te functioneren.
De psychiatrische ziekte staat zo sterk op de voorgrond dat er weinig zicht is gekregen op de aard van de persoonlijkheid en het niet mogelijk is om een afzonderlijke persoonlijkheidsstoornis te diagnosticeren. Dat betrokkene - gegeven zijn ervaringen met verstoting en uitsluiting - in geringe mate geworteld is en dat zijn identiteitsontwikkeling verstoord is, lijkt evident en sluit aan bij de hoofddiagnose "borderline persoonlijkheidsorganisatie" die in de Van Mesdagkliniek werd gesteld, naast de diagnose "dysthyme stoornis en middelenproblematiek". (Noot van het hof: verdachte verbleef in de periode van juli 1990 tot februari 1999 in de Van Mesdagkliniek in Groningen in het kader van een ter beschikking stelling met een bevel tot verpleging van overheidswege. Het verslag dat door de Van Mesdagkliniek van die behandeling is opgesteld maakt deel uit van het dossier.)
Ten aanzien van de kans op herhaling van (ernstige) geweldsdelicten kan het volgende overwogen worden, en kunnen op basis van een klinische risicotaxatie en de resultaten van een semi-actuarieel risico-taxatie-instrument (de HCR-20) de volgende conclusies worden getrokken. Betrokkene heeft geen ziektebesef, laat staan inzicht in zijn ernstige ziekte. Hij accepteert niet dat hij ziek is, noch de noodzaak van medicamenteuze ondersteuning om de symptomen van zijn ziekte te bestrijden, laat staan dat er enige aanleiding is om te veronderstellen dat betrokkene in de nabije toekomst medicatiegetrouw zal zijn. Indien betrokkene onbehandeld in de maatschappij terugkeert, is de kans groot dat hij - gegeven de aard en ernst van zijn pathologie en zijn afhankelijkheid van externe structuur - psychisch en maatschappelijk (verder) zal derailleren, zoals ook gebeurde na de (voorwaardelijke) beëindiging van de terbeschikkingstelling. De kans op blootstelling aan legio destabiliserende invloeden is groot. Hoewel betrokkene de neiging heeft om zich terug te trekken bij spanningen en toenemende onrust, is de kans klein dat hij bij het wegvallen van enige externe structuur, en gegeven de paranoïde-psychotische belevingen, conflicten met de buitenwereld duurzaam kan vermijden. Bovendien lijkt hij niet in staat om zelfstandige woonruimte te behouden, en valt daarmee de mogelijkheid om zich in zijn eigen territorium terug te trekken en de buitenwereld - en zijn vermeende belagers - buiten te sluiten weg. Bovendien zou betrokkene zich ook in het geval hij in staat zou zijn zijn woonruimte te behouden niet langdurig veilig voelen. Hij is er immers van overtuigd dat zijn vermeende belagers hem op allerlei manieren - ook in zijn eigen woning - kunnen afluisteren en observeren. Verder is het zo dat er in de ten laste gelegde feiten sterke aanwijzingen zijn dat de psychische en maatschappelijke deraillering bij het wegvallen van de externe structuur gepaard gaat met een verhoogde agressieve prikkelbaarheid, hoewel deze binnen de gestructureerde omgeving van het PBC niet concreet werd geobserveerd. Die verhoogde agressieve prikkelbaarheid vormt een belangrijke risicofactor, zeker in samenhang met de paranoïde-psychotische belevingen, de grote kans op een terugval in middelengebruik, c.q. middelenafhankelijkheid, het feit dat betrokkene zich wapent met een vuurwapen en daarmee ook dreigt, en het belang dat hij hecht aan een crimineel imago, aan het vinden van aansluiting bij een crimineel circuit. Als laatste risicofactor kan nog genoemd worden het ontbreken van realistische toekomstplannen.
Op grond van voorgaande overwegingen en conclusies met betrekking tot de risicofactoren acht het onderzoekend team de kans op herhaling van (ernstige) geweldsdelicten reëel. Teneinde de recidivekans te verkleinen is het noodzakelijk dat betrokkenes pathologie behandeld wordt. Het onderzoekend team is van mening dat er noch binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf, noch binnen het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden - mede gelet op de gelimiteerde duur van deze maatregelen - voldoende mogelijkheden zijn om op een verantwoorde wijze een substantiële reductie van de delictgevaarlijkheid te bewerkstelligen. De som van de voorgaande overwegingen brengt het onderzoekend team tot het advies betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Slechts in dat juridische kader en in die klinische situatie zijn er voldoende mogelijkheden om betrokkenes stoornis adequaat te behandelen en de delictgevaarlijkheid te verminderen, en tevens voldoende waarborgen te bieden voor de maatschappelijke veiligheid.
Gelet op de persoon van verdachte voor zover daarvan uit de stukken is gebleken, en de indruk die het hof van verdachte heeft gekregen, neemt het hof bovenstaande overwegingen en het advies van de deskundigen Oudejans en De Ranitz over.
Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, terwijl dit een misdrijf betreft dat is omschreven in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop en voorts in aanmerking nemende dat de kans op herhaling van (ernstige) geweldsdelicten reëel wordt geacht, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling vordert. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat tevens de verpleging van overheidswege van verdachte dient te worden bevolen.
Het hof zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Immers, verdachte heeft twee mannen met een vuurwapen bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Motivering van de maatregel van onttrekking aan het verkeer
Het door het hof aan het verkeer te onttrekken vuurwapen en de patronen - als gezamenlijkheid beschouwd - en het stroomstootwapen zijn daarvoor vatbaar, reeds omdat met betrekking tot die voorwerpen het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het door het hof aan het verkeer te onttrekken busje pepperspray is daarvoor vatbaar. Immers dit voorwerp, dat blijkens het onderzoek ter 's hofs terechtzitting aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane hiervoor onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering van de benadeelde partij ziet op schade die de benadeelde partij rechtstreeks zou hebben geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit. Nu aan de verdachte ter zake van dat feit geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Het hof is van oordeel dat een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat ook oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk is ingeval aan de verdachte geen straf of maatregel -anders dan door toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht- is opgelegd ter zake van het feit waardoor de schade zou zijn toegebracht. Derhalve zal het hof - anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd - aan verdachte niet de verplichting opleggen tot betaling van een som geld ten behoeve van het slachtoffer van het onder 4 bewezenverklaarde feit.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 37a (oud), 37b, 57, 63 en 285 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 (oud) en 56 van de Wet wapens en munitie.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
verklaart het verdachte onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart deze feiten strafbaar;
verklaart verdachte niet strafbaar met betrekking tot de onder 4 en 5 bewezenverklaarde feiten en ontslaat hem in zoverre van alle rechtsvervolging;
verklaart verdachte met betrekking tot de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten wel strafbaar en veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tweehonderd dagen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart aan het verkeer onttrokken:
- 1 zwart vuurwapen 9 mm inclusief magazijn bevattende 15 patronen;
- 1 busje pepperspray selbsschutz;
- 1 stroomstootwapen in bruine hoes;
- patronen;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 zwart/witte Nokia-telefoon;
- 1 zilverkleurige Motorola klaptelefoon;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. G.N. Roes, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Vlietstra als griffier, zijnde mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.