2. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende betwist, staan de volgende feiten vast.
2.1. De gemeente is eigenaresse van onder meer de Vegelinsweg, de Grevenweg en de Meenscharweg, allen gelegen in de Haskerveenpolder. Voorts is de gemeente eigenaresse van de Oenemawei, de Zwettepoelsterdijk, de Goïngarijpsterwei, It Sûd en Omkromte, welke wegen gelegen zijn in de polder de Lege Wâlden. Alle genoemde wegen zullen hierna worden aangeduid als: de wegen.
2.2. Bij besluit van 6 juli 1989 heeft het college van volmachten van het waterschap Boarnferd (rechtsvoorgangster van het Wetterskip) een waterbeheersingsplan voor de Haskerveenpolder vastgesteld. In dit plan - opgesteld door Heidemij - is op p. 3 onder meer het volgende te lezen:
"In opdracht van het bestuur van het Waterschap Boarnferd is door Heidemij Adviesbureaut BV een praatplan opgesteld voor optimalisering van de waterbeheersing in het noordelijk deel van de Haskerveenpolder.
In de huidige waterstaatkundige situatie wordt het gebied bemalen door het gemaal De Welle. (...)
Het gebied wordt gekenmerkt door veenontginningsgronden )(...).
Mede door een betere ontwatering als gevolg van de in de zestiger jaren uitgevoerde ruilverkaveling is het maaiveld gedaald, waardoor de drooglegging onvoldoende is geworden en de grondwaterstand tot in het maaiveld kan stijgen. Door de geringe drooglegging zijn de produktie-omstandigheden verre van ideaal.
De sloten langs wegen en rond boerderijen hebben thans hetzelfde peil als perceelssloten.
Op grond van de moderne landbouwkundige inzichten is voor optimalisering van de waterbeheersing een grotere drooglegging nodig.
Om de huidige peilen langs de wegen en rond boerderijen te kunnen handhaven is het nodig zogenaamde "hoogwatercircuits" te bewerkstelligen."
En op p. 5:
"De peilen in de bermsloten langs wegen en rond boerderijen blijven op het huidige peil. Om dit te realiseren worden inlaatduikers, stuwen, duikers en dammen aangebracht."
2.3. Bij brief van 30 augustus 1989 heeft het waterschap het waterbeheersingsplan toegezonden aan de gemeente, waarbij is aangegeven dat het plan gedurende dertig dagen ter inzage ligt en dat binnen die termijn bezwaren kunnen worden ingebracht.
2.4. De gemeente heeft bij schrijven van 25 september 1989 laten weten dat tegen de voorgenomen plannen geen bezwaar bestaat, "aangezien in hoofdzaak bestaande vaarten en sloten zullen worden uitgediept. Bovendien zal een hoog peil gehandhaafd blijven langs wegen en rond gebouwen."
2.5. Bij brief van 9 oktober 1989 heeft het waterschap Boarnferd het definitieve waterbeheersingsplan toegezonden aan de gemeente. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
"Wij zijn voornemens, in het poldergebied "Haskerveenpolder" benoorden rijksweg A7, tot uitvoering van een waterbeheersingplan te komen. Het plan behelst in hoofdzaak een heroverweging en herschikking van de slootwaterpeilen, dit in relatie tot de onderscheidene waarden en belangen die met het waterbeheer gediend zijn.
In concreto betekent het vorenstaande onder meer dat bij de planontwikkeling gestreefd is naar:
a. handhaving van de bestaande, zonodig en zo mogelijk verhoging van de slootwaterpeilen langs de wegen en gebouwen alsmede in feitelijke natuurgebieden.
b. verlaging van de slootwaterstand in de agrarische gebieden, waarbij gestreefd is naar een minimale drooglegging van de landerijen van 1 m.
Voor het onderwerpelijke plan betekent het onder sub b gestelde een slootwaterpeilverlaging van ca. 30 tot 70 cm. (...)
Gaarne zullen wij uw eventuele op- en aanmerkingen op het plan vernemen (...)."
2.6. De gemeente heeft hierop het waterschap bij brief van 20 november 1989 laten weten in principe geen bezwaar te hebben tegen de plannen.
2.7. In de jaren na 1989 heeft het Wetterskip uitvoering gegeven aan het waterbeheersingsplan en op de voet daarvan een groot aantal peilverlagingen doorgevoerd in de Haskerveenpolder.
2.8. Voorts heeft het waterschap Boarnferd op 29 maart 1993 het Ontwerpbesluit voor het peilaanpassingsplan de Lege Wâlden ter inzage gelegd. Voorafgaand aan dit ontwerpbesluit is in opdracht van het waterschap onder meer geohydrologisch onderzoek verricht door Grontmij. In het rapport van Grontmij d.d. februari 1991 is onder meer het volgende vermeld:
"Teneinde de effecten van peilverlagingen op het relatienotagebied en bebouwing in de praktijk te kunnen volgen, wordt voorgesteld om in de vorm van een aantal raaien een serie ondiepe peilbuizen te plaatsen. Na een waterpassing van de buizen dient de grondwaterstand met een frequentie van bij voorkeur twee maal per maand te worden opgenomen."
Voorts is in het rapport op p. 23/24 het volgende vermeld:
"Een verlaging van de gemiddeld laagste grondwaterstand leidt over het algemeen tot zetting van klei- of veenlagen (toename korrelspanning). De consequentie hiervan is dat het maaiveld daalt, hetgeen kan leiden tot schade aan gebouwen. (...)
(...)
Gelijkmatige zetting hoeft over het algemeen niet tot schade aan wegen en gebouwen te leiden. In de onderhavige situatie dient echter rekening te worden gehouden met ongelijkmatige zetting, De kans op schade zal worden bepaald door de locale bodemopbouw, het grondwaterstandverloop alsmede de wijze van funderen."
2.9. Het Ontwerp-peilbesluit is bij brief van 28 juli 1993 toegezonden aan de gemeente. Bij brief van 22 september 1993 heeft de gemeente laten weten geen bezwaar te hebben tegen het peilbesluit.
2.10. In 1994 heeft uitvoering van het peilbesluit de Lege Wâlden plaatsgevonden.
2.11. Aan de wegen (zie r.o. 2.1) is schade ontstaan, bestaande uit scheurvorming en golving van het wegdek.
2.12. In opdracht van de gemeente heeft Tebodin BV onderzoek verricht naar de oorzaak van de schade aan de wegen. Tebodin heeft daarbij op twee locaties - die volgens haar representatief zijn voor alle locaties - nader onderzoek verricht, te weten de Meenscharweg en de Zwettepoelsterdijk. In haar rapport van januari 1997 stelt Tebodin onder meer het volgende (p. 3):
"Vanaf 1991 wordt de gemeente Skarsterlân geconfronteerd met een duidelijke verslechtering van de kwaliteit van wegen (scheurvorming en golving van het wegdek). Het Waterschap Boarnferd heeft in 1991 en in 1994 diepontwateringsprojecten uitgevoerd in de binnen de gemeente Skarsterlân gelegen Haskerveenpolder, de Zuidbroeksterpolder, de polder de Swettepoel, de Snikwaagsterpolder en de Akmarijpsterpolder (..) Onder diepontwatering wordt verstaan het sterk omlaag brengen van het polderpeil. Hierbij is grotendeels het voormalige waterpeil in de bermsloten gehandhaafd om schade aan de wegen te voorkomen. Het vermoeden bestaat dat er een relatie is tussen de uitgevoerde diepontwateringsprojecten en de ontstane schade."
Voorts is in de samenvatting van haar onderzoek van Tebodin het volgende vermeld:
"Op basis van de grondwaterstandsmetingen en het modelonderzoek kan met een grote mate van waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat onder beide onderzoekslocaties grondwaterstandsverlagingen zijn opgetreden als gevolg van polderpeilverlagingen in de omgeving. Deze grondwaterstandsverlagingen hebben geleid tot zettingsverschillen die niet door de wegdekconstructie konden worden opgevangen. Daarnaast wordt de opgetreden wegdekschade verslechterd door de waargenomen (landbouw)verkeersdrukte."
2.13. Vanaf 1995 is door de gemeente op uitvoeringsniveau overleg geweest met het Wetterskip over de schade aan de wegen en de relatie van die schade met de peilverlagingen in beide polders (Haskerveenpolder en de Lege Wâlden).
2.14. Bij brief van 8 december 1997 heeft de gemeente het Wetterskip aansprakelijk gesteld voor de schade aan de wegen.
2.15. Medio 1998 heeft de verzekeraar van het Wetterskip door tussenkomst van GAB Robins Takkenberg een contra-expertise laten uitvoeren door bureau IFCO Funderingsexpertise BV (hierna: IFCO). In haar rapportage d.d. 4 augustus 1998 heeft IFCO vermeld dat de twee uitgekozen onderzoekslocaties naar haar mening niet representatief zijn voor het gemiddeld schadebeeld aan de wegen, maar dat de schade aan de wegverharding daar beduidend slechter is dan elders. Voorts meent IFCO, voor wat betreft de Meenscharweg, dat er geen aanwijzing is dat een eventuele grondwaterstandsdaling onder het weglichaam schade aan het wegdek heeft veroorzaakt. Voor wat betreft de Zwettepoelsterdijk stelt IFCO dat tijdens de aanleg van de weg de zettingsgevoelige veenlaag is verwijderd, doch dat ter plaatse van de binnenbocht nog een restant van het voormalige veenpakket aanwezig is. Juist op die plaats is de wegfundering in ernstige mate verzakt. Dit leidt IFCO tot de conclusie dat de verlaging van het waterpeil slechts een bescheiden aandeel kan hebben gehad in het verzakken van de binnenbocht en het ontstaan van de langsscheuren ter plaatse.
2.16. In zijn algemeenheid concludeert IFCO onder meer het volgende (p. 12):
"Zowel Tebodin als GAB Robins Takkenberg en IFCO hebben kunnen waarnemen dat de in het geding zijnde wegen soms worden bereden met vrij zware en brede landbouwmachines (...) Op dergelijk zwaar verkeer is de wegconstructie naar alle waarschijnlijkheid, gezien de opgegeven wegdikte (...) niet ontworpen. De chauffeurs van de zware voertuigen zullen, bij afwezigheid van tegenliggers, geneigd zijn midden op de verharding te rijden. Tussen de wielen in wordt de bovenkant van de verharding dan aan een horizontale buigtrekspanning haaks op de wegas blootgesteld. Bij een onvoldoende stijve en sterke wegfundering kan dit op den duur leiden tot openspringende langsscheuren in het wegdek. (...)".
En op p. 14:
"De onderzoeksresultaten van de beide dwarsprofielen duiden niet op aanwijzingen, waaruit kan worden afgeleid dat de schade ter plaatse van de in het geding zijnde wegen veroorzaakt is door peilverlagingen.
De schade aan de wegen is in hoofdzaak toe te schrijven aan de te lichte wegconstructie voor het huidige landbouwverkeer."
2.17. Het rapport van IFCO is door de gemeente voorgelegd aan Tebodin, die de bevindingen van IFCO bij schrijven van 26 april 1999 heeft betwist.
2.18. Op haar beurt heeft IFCO bij schrijven van 23 mei 2000 gereageerd op de reactie van Tebodin.