Arrest d.d. 10 januari 2007
Rolnummer 0500610
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr P. Stehouwer,
[Machinefabriek B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: S.A. Roodhof.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 12 augustus 2005 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, hierna te noemen de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 november 2005 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van
14 december 2005.
De conclusie van de memorie van grieven, die tevens een wijziging van eis behelst, luidt:
"[appellant] vraagt het Gerechtshof te Leeuwarden het vonnis van de kantonrechter te Leeuwaren, gewezen op 12 augustus 2005, tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, geïntimeerde te veroordelen:
I. tot betaling van een bedrag ter hoogte van euro 43.804,80 bruto - althans een in goede justitie vast te stellen bedrag - wegens kennelijk onredelijk ontslag;
II. tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag sub 1 vanaf 1 september 2004;
III. tot betaling van een bedrag van euro 1.832,60 terzake de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. tot betaling van de kosten van het geding in eerste aanleg en de kosten van het geding in hoger beroep en geïntimeerde tevens te veroordelen tot terugbetaling van de aan haar betaalde proceskosten in eerste aanleg ad euro 1.090,--."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden, Sector Kanton, locatie Leeuwarden d.d. 12 augustus 2005 te bekrachtigen en de heer [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering c.q. hem deze te ontzeggen, met veroordeling van de heer [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De wijziging van eis
1. Het hof zal uitgaan van de vorderingen van [appellant] als oorspronkelijk eiser, zoals die na wijziging van eis luiden, aangezien [geïntimeerde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen die wijziging als zodanig en de eisen van een goede procesorde zich daartegen niet verzetten.
De vaststaande feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in overweging 2 (2.1 tot en met 2.6) van genoemd vonnis is geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Kern van het geschil
3. Partijen houdt in hoger beroep verdeeld de vraag of de litigieuze opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen door [geïntimeerde] als een kennelijk onredelijke opzegging moet worden aangemerkt, omdat, mede in aanmerking genomen de voor [appellant] getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passende werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [geïntimeerde] bij de opzegging, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] betwist. In dit kader spitst het debat tussen partijen zich toe op het punt of de door [geïntimeerde] ten behoeve van [appellant] getroffen voorziening, gelet op de omstandigheden van het geval, als toereikend moet worden aangemerkt.
Met betrekking tot de grieven:
4. De grieven leggen het hiervoor omschreven geschil geheel ter beoordeling aan het hof voor, zodat het hof de grieven gezamenlijk zal behandelen.
5. Het hof stelt voorop dat - anders dan [appellant] ingang tracht te doen vinden -, voor het bepalen van de hoogte van een aan [appellant] toe te kennen schadevergoeding, zo de opzegging als kennelijk zou moeten worden aangemerkt, de zogenaamde kantonrechtersformule toepassing mist. Deze formule maakt onderdeel uit van een aantal aanbevelingen van de vergadering van de Kring van kantonrechters met het oog op gedingen, als bedoeld in art. 7:685 BW. Deze aanbevelingen strekken er derhalve niet toe een maatstaf aan te reiken voor een schadevergoeding in geval van een kennelijk onredelijke opzegging. De kantonrechtersformule hanteert bij de bepaling van de hoogte van een ingevolge art. 7:685 BW toe te kennen vergoeding drie factoren, te weten de hoogte van het laatst genoten loon, de duur van het dienstverband in relatie tot de leeftijd van de werknemer en een derde factor. Van deze derde factor is de hoogte afhankelijk van de waardering van alle overige omstandigheden van het geval. Hierbij worden derhalve ook de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn kan worden beëindigd, en dat het verzoek tot ontbinding kan worden ingetrokken, in aanmerking genomen. Bovendien ontbreekt ten aanzien van een door de kantonrechter gegeven ontbindingsbeschikking de mogelijkheid van hoger beroep. Deze omstandigheden doen zich in geval van een opzegging die als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt, niet voor. De kantonrechtersformule kan daarom niet als maatstaf dienen voor de hoogte van een ingevolge art. 7:681 BW toe te kennen schadevergoeding.
6. Voorts constateert het hof dat tussen partijen in confesso is dat de door [geïntimeerde] ten behoeve van [appellant] getroffen voorziening weliswaar is ontleend aan het Sociaal Plan dat voor een in 2002/2003 bij [geïntimeerde] doorgevoerde reorganisatie heeft gediend, maar dat de litigieuze opzegging van die reorganisatie geen onderdeel uitmaakt. Hieruit vloeit naar het oordeel van het hof voort dat bij het onderzoek van de vraag of bedoelde opzegging als kennelijk onredelijk is aan te merken, de door [geïntimeerde] ten behoeve van [appellant] getroffen voorziening, van welke voorziening naar vaststaat [appellant] gebruik maakt, los van het genoemde Sociaal Plan in aanmerking moet worden genomen.
7. Het hof is, gelet op de omstandigheden van het geval, van oordeel dat de door [geïntimeerde] ten behoeve van [appellant] getroffen voorziening als toereikend moet worden aangemerkt. [appellant] heeft geen feiten heeft gesteld, die tot een andersluidend oordeel nopen, althans geen feiten die zodanig zijn onderbouwd, dat zij daartoe dwingen. Vorenstaand oordeel leidt tot de conclusie dat de litigieuze opzegging niet als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt.
8. De grieven falen derhalve
De slotsom.
1. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de hoven (tarief IV, 1 pt. à euro 1.631,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op euro 244,-- aan verschotten en euro 1.631,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Zuidema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 10 januari 2007.