Arrest d.d. 23 augustus 2006
Rolnummer 0500162
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr J.B. Dijkema,
Confior Zorgverzekeraar N.V.,
rechtsopvolger onder algemene titel van N.V. Verzekeringsmaatschappij Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in het principaal en appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Confior,
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 28 juli 2004 en 9 februari 2005 door de rechtbank te Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 maart 2005 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van N.V. Verzekeringsmaatschappij Rijnmond tegen de zitting van 6 april 2005.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"appellante concludeert onder handhaving van haar bewijsaanbod, dat het aan het gerechtshof Leeuwarden moge behagen te vernietigen het vonnis, tussen partijen op 9 februari 2005 onder kenmerk 46640/HA ZA 04-363 door de rechtbank te Assen gewezen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van geïntimeerde af te wijzen, hetzij door haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij door haar deze vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Confior verweer gevoerd en voorwaardelijk incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"Confior concludeert dat het Hof opnieuw recht doende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans - met verwerping van de door hem aangevoerde grieven - het vonnis van de Rechtbank te Assen van 9 februari 2005, rolnr. 46640/HAZA 04-363, zal bekrachtigen, dan wel in het voorwaardelijk incidenteel appel de vorderingen Confior geheel of voor een in goede justitie te bepalen gedeelte zal toewijzen, één en ander voor zover nodig met verbetering en aanvulling van gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties en in het voorwaardelijk incidenteel appel, met bepaling dat over deze kosten wettelijke rente verschuldigd is indien deze niet binnen zeven dagen na het ten deze te wijzen arrest zijn voldaan."
Door [appellant] is in het voorwaardelijk incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"[appellant] uw hof verzoekt om overeenkomstig het gestelde in de memorie van grieven in het principale appel opnieuw recht te doen en appellante in het incidentele appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans de door haar opgeworpen grief te verwerpen, met veroordeling van appellante in het incidentele appel geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties, waaronder het voorwaardelijk incidenteel appel."
Voorts heeft Confior een akte houdende overlegging producties genomen en heeft [appellant] een akte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel zes grieven opgeworpen.
Confior heeft in het voorwaardelijk incidenteel appel één grief opgeworpen. Zij heeft in de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens inhoudende voorwaardelijk incidenteel appel, vermeld dat zij het incidenteel appel instelt "onder de voorwaarde dat het Hof in de hoofdzaak een lager (cursivering hof) percentage eigen schuld dan 50%, inclusief de billijkheidscorrectie, of in het geheel geen eigen schuld toerekent aan [betrokkene 1] en dus aan Confior." Het hof gaat er gelet op de wijze van formulering vanuit dat - wat er verder ook zij van de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld - sprake is van een kennelijke schrijffout en dat Confior heeft bedoeld om het incidenteel appel in te stellen onder de voorwaarde dat het hof tot een hoger percentage dan 50% eigen schuld aan de zijde van [betrokkene 1] zou komen. Een andere uitleg van de voorwaarde zou naar het oordeel van het hof onbegrijpelijk zijn, en blijkens diens memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [appellant] een en ander ook in de door het hof begrepen zin opgevat.
De beoordeling in het principaal en (voorwaardelijk) incidenteel appel
1. De grieven in het principaal appel richten zich niet tegen het tussenvonnis van 28 juli 2004, zodat [appellant] in zijn hoger beroep tegen dit vonnis niet kan worden ontvangen.
2. Het hof overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het appel voorts het volgende. Het vonnis waarvan beroep is gewezen tussen [appellant] enerzijds en N.V. Verzekeringsmaatschappij Rijnmond anderzijds. De appeldagvaarding is aan laatstgenoemde uitgebracht. Vervolgens is Confior vrijwillig verschenen, waarbij zij heeft gesteld dat zij de rechtsopvolgster onder algemene titel is van N.V. Verzekeringsmaatschappij Rijnmond. Uit de door haar bij akte in het geding gebrachte producties blijkt dat laatstgenoemde vennootschap bij akte van fusie van 28 december 2004 per 29 december 2004 is opgehouden te bestaan en per die datum is opgegaan in NVS Rijnmond Zorgverzekeraar N.V. Als gevolg van een statutenwijziging is de naam van deze vennootschap (uiteindelijk) gewijzigd in Confior Zorgverzekeraar N.V. Confior heeft verzocht om het te wijzen arrest op haar naam te stellen, waarmee [appellant] zich in zijn akte heeft verenigd. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant], in weerwil van de omstandigheid dat hij in appel een partij heeft gedagvaard, die op dat moment al niet meer bestond, niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen (vergelijk HR 5 januari 2001, NJ 2001, 80). In het navolgende zal het hof ten aanzien van de geïntimeerde steeds spreken over Confior, daaronder te begrijpen haar rechtsvoorgangster.
3. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.11 van genoemd vonnis van 9 februari 2005 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen de grieven 1 en 2 zijn gericht, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen met betrekking tot de grieven 1 en 2 zal worden overwogen.
4. Het gaat in dit geding in essentie om het volgende.
4.1 Op 3 april 2000 heeft op een weiland in [plaats] een ongeluk plaatsgevonden, waarbij [betrokkene 1] - de zwager van [appellant] - onder het linkerachterwiel van een tractor is terechtgekomen, die op dat moment door [appellant] werd bestuurd.
4.2 Het ongeluk vond plaats tijdens het uitvoeren van werkzaamheden op het land, waarbij kunstmest over het land werd uitgereden. [betrokkene 1] diende daarbij (in ieder geval) de rijsporen (ook wel: de strooibaan) voor de tractor uit te zetten.
4.3 Het uitzetten van de rijsporen gebeurde op de volgende wijze. [betrokkene 1] zette midden in het land met een grote driepoot de gewenste breedte van het rijspoor (circa achttien meter) uit en bleef ongeveer halverwege dat punt staan, waarmee hij een richtpunt voor [appellant] vormde. [appellant] reed in eerste instantie op hem af. [betrokkene 1] diende op het moment dat de tractor hem naderde opzij te stappen en [appellant] nam dan voor de tweede helft van het te volgen spoor een ander richtpunt aan het einde van het weiland. [betrokkene 1] zette vervolgens op de hiervoor omschreven wijze de volgende baan uit. Deze werkwijze werd door [appellant] en [betrokkene 1] al jaren in de praktijk toegepast.
4.4 Bij het uitvoeren van de hiervoor vermelde werkzaamheden werd voor het eerst gebruik gemaakt van een computergestuurde kunstmeststrooier, die [betrokkene 1] en [appellant] kort daarvoor hadden gekocht. De werking van deze strooier werd tijdens het strooien van de mest door [betrokkene 2], werkzaam bij het bedrijf waarbij de strooier is gekocht, gedemonstreerd. Voorts diende aan het begin van deze eerste rit dan wel tijdens deze rit de computer van de kunstmeststrooier afgesteld te worden.
4.5 Confior is de ziektekostenverzekeraar van [betrokkene 1] en heeft uit dien hoofde de ziektekosten van [betrokkene 1] vergoed.
5. Confior vordert als gesubrogeerd verzekeraar dat [appellant] wordt veroordeeld om aan haar te betalen een bedrag van euro 41.761,57, te vermeerderen met rente en kosten. Dit bedrag heeft betrekking op de kosten, die Confior uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst met [betrokkene 1] heeft moeten maken. Zij legt aan de vordering ten grondslag dat [appellant] onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld en heeft daartoe gesteld dat [appellant] heeft verzuimd om de nodige zorg en veiligheid in acht te nemen, als gevolg waarvan [betrokkene 1] door de tractor is overreden. Volgens Confior is bij de toegepaste werkwijze oplettendheid en alertheid vereist teneinde te voorkomen dat degene die de sporen uitzet door de tractor wordt geraakt. Dat gold in dit geval te meer, nu [appellant] wist dat hij [betrokkene 1] steeds op (zeer) korte afstand naderde, de tractor was voorzien van extra banden, het land op die bewuste dag te voet moeilijker begaanbaar was dan anders en [betrokkene 1] steeds een grote driepoot moest verplaatsen. [appellant] had tijdens het besturen van de tractor evenwel meer aandacht voor de beelden op het computerscherm dan voor [betrokkene 1], terwijl voor het uitproberen van de nieuwe strooier in het geheel niet was vereist dat [appellant] vrijwel voortdurend naar het computerscherm moest kijken, aldus nog steeds Confior.
6. [appellant] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat bij [betrokkene 1] bekend was dat hij ([appellant]) vrijwel voortdurend naar het computerscherm moest kijken teneinde de computer op de juiste wijze af te stellen. In zoverre was dan ook sprake van een bijzondere situatie. Bovendien hoefde [appellant] er geen rekening mee te houden dat [betrokkene 1] zich ineens naast de tractor zou bevinden. [betrokkene 1] behoorde (ruim) voor de tractor uit te lopen en had ten tijde van de aanrijding niets te zoeken aan de linkerachterzijde van de tractor. Volgens [appellant] heeft [betrokkene 1] het ongeval dan ook geheel aan zichzelf te wijten, zodat er geen plaats is voor een regresvordering op hem.
7. De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat [appellant] wegens onzorgvuldig handelen onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft gehandeld en daartoe kort gezegd overwogen dat [appellant], door zich tijdens het rijden primair te richten op de afstelling van de computer en niet meer op [betrokkene 1], onzorgvuldig heeft gehandeld. Voorts heeft zij geoordeeld dat [betrokkene 1] eveneens onvoldoende oplettendheid heeft betracht. Zij heeft de mate van eigen schuld van [betrokkene 1] op 50% gesteld en derhalve bepaald dat [appellant] de schade, waarvoor Confior regres zoekt, voor 50% dient te dragen.
8. In hoger beroep heeft Confior haar verwijten jegens [appellant] nader gepreciseerd, in die zin dat zij thans stelt dat het ongeval heeft plaatsgevonden nabij de plek in het midden van het weiland, waar [betrokkene 1] opzij diende te stappen. Volgens Confior had [appellant] zich in de gegeven omstandigheden en wetende dat [betrokkene 1] zich op dat moment dicht bij de tractor bevond om van rijbaan te verwisselen, moeten onthouden van het achterom kijken naar de computer.
9. Door de inhoud van de grieven wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hof overweegt als volgt.
10. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval als verwezenlijking van een gevaar dat aan een bepaald gedrag inherent is, dat gedrag onrechtmatig doet zijn; zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had behoren te onthouden. In dit verband dient niet alleen gelet te worden op de kans op schade, maar ook op de aard van de gedraging, de aard en ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen. Het komt daarbij aan op alle omstandigheden van het geval alsmede de context waarin deze omstandigheden zich hebben voorgedaan (vergelijk onder meer HR 12 december 2000, NJ 2001, 300, met noot Hijma).
11. In dit geval gaat het om een situatie, waarbij - naar tussen partijen niet in geschil is - twee leden van een maatschap gezamenlijk (en als zodanig gebruikelijke) werkzaamheden uitvoeren die tot op zekere hoogte een gevaarzettend karakter hebben voor degene die de rijsporen in het weiland uitzet, zodat degene die de tractor bestuurt niet alleen op de uitgezette rijsporen moet letten, maar ook op degene die de sporen uitzet. Daar staat tegenover - en op dit punt kan het hof in zijn algemeenheid [appellant] volgen - dat degene die de rijsporen uitzet op zijn beurt op de tractor dient te letten en zich zonodig uit de voeten moet maken in het geval onverhoopt een aanrijding met de tractor dreigt. Het onderhavige geval wordt voorts gekenmerkt door het feit dat het de eerste rit met een nieuwe (computergestuurde) kunstmeststrooimachine betrof en dat [appellant] om die reden tijdens het besturen van de tractor instructies van een medewerker van de leverancier ([betrokkene 2]) kreeg en voorts dat - naar [appellant] althans tot zijn verweer aanvoert alsmede uit de ten overstaan van een medewerker van het onderzoeksbureau Hoofddorp afgelegde verklaring van [betrokkene 1] volgt - [appellant] en [betrokkene 2] genoodzaakt waren om vrijwel voortdurend met de afstelling van de computer bezig te zijn, hetgeen bij [betrokkene 1] bekend zou zijn geweest. In het licht van het voorgaande staat het hof thans allereerst voor de vraag of [appellant] bij het besturen van de tractor zozeer zijn aandacht heeft gericht op de computer, dat zulks in de gegeven omstandigheden als onrechtmatig jegens [betrokkene 1] heeft te gelden.
12. Zoals hiervoor al vermeld, komt het bij een beoordeling als de onderhavige aan op alle omstandigheden van het geval, die dan ook zo nauwkeurig mogelijk dienen te worden vastgesteld. Uit de inhoud van het debat tussen partijen, dat in hoger beroep is voortgezet en zich in deze instantie nader heeft ontwikkeld, volgt dat partijen over de toedracht van het ongeval en de omstandigheden, waaronder dit heeft plaatsgevonden, fundamenteel van mening verschillen. Het hof acht zich thans onvoldoende ingelicht en zal daarom, alvorens op de stellingen van partijen in te gaan en welke andere beslissing dan ook te nemen, partijen bevelen te verschijnen tot het geven van inlichtingen met betrekking tot in ieder geval de volgende onderwerpen: de wijze van het uitzetten van de rijsporen en het gebruik daarbij van een grote driepoot door [betrokkene 1], de door [betrokkene 1] gestelde aanwezigheid náást de tractor om de strooihoogte te inspecteren, de plaats waar het computerscherm in de cabine van de tractor opgesteld stond, de (beweerde) noodzaak voor [appellant] om vrijwel voortdurend naar het computerscherm te kijken, de plek waar het ongeval heeft plaatsgevonden, alsmede de mate van oneffenheid van het weiland als gevolg van het gebruik van de cultivator enige dagen eerder. Deze verschijning van partijen kan mede worden aangewend voor het beproeven van een schikking.
13. Gelet op de onderwerpen, die tijdens de comparitie in ieder geval aan de orde zullen worden gesteld, dient Confior zich tijdens de comparitie te laten vergezellen door [betrokkene 1].
14. Verder wordt iedere beslissing aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
beveelt een verschijning van partijen - [appellant] in persoon, Confior deugdelijk vertegenwoordigd en met medeneming van [betrokkene 1], desgewenst vergezeld van de raadslieden - tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking;
bepaalt dat deze verschijning van partijen zal worden gehouden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr C.M. Telman, hiertoe benoemd tot raadsheer-commissaris;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 20 september 2006 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en - zonodig - van hun raadslieden voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van de verschijning zal vaststellen;
verstaat, voor het geval één van partijen zich tijdens vorenbedoelde comparitie wenst te beroepen op de inhoud van schriftelijke bescheiden, dat deze bescheiden ter comparitie bij akte in het geding moeten worden gebracht, alsmede dat een kopie van die akte uiterlijk veertien dagen voor de datum van de comparitie moeten worden gezonden aan de griffie van het hof en aan de wederpartij;
verstaat dat de procureur van [appellant] uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de procureur van Confior alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
Aldus gewezen door mrs Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en Telman, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 augustus 2006.