ECLI:NL:GHLEE:2006:AY8186

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
500552
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kuiper
  • A. Breemhaar
  • M. Zandbergen
  • J. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst en ontruiming van gehuurde woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, sector kanton, dat op 6 oktober 2005 is uitgesproken. De rechtbank had de huurovereenkomst tussen [appellante] en Christelijke Woningstichting Patrimonium ontbonden en [appellante] veroordeeld tot ontruiming van de woning. De ontruiming vond plaats op 17 januari 2006. De gronden voor de ontbinding van de huurovereenkomst waren onder andere het houden van katten zonder schriftelijke toestemming van Patrimonium, wat in strijd was met de bepalingen van het huurcontract. Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de door Patrimonium overgelegde producties, waaronder een proces-verbaal van ontruiming. Het hof heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen voor verdere behandeling. De uitspraak van het hof is gedaan op 17 mei 2006, waarbij het hof de zaak heeft aangehouden voor verdere beoordeling. De betrokken partijen zijn [appellante] en Patrimonium, waarbij [appellante] in eerste aanleg gedaagde was en Patrimonium eiseres. De zaak betreft civiel recht en is geregistreerd onder rolnummer 0500552.

Uitspraak

Arrest d.d. 17 mei 2006
Rolnummer 0500552
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging aangevraagd,
procureur: mr P. van der Sluis,
tegen
Christelijke Woningstichting Patrimonium,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Patrimonium,
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 6 oktober 2005 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, hierna te noemen de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 oktober 2005 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Patrimonium tegen de zitting van
9 november 2005.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 6 oktober 2005 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde in haar inleidende vordering niet ontvankelijk te verklaren, danwel haar inleidende vordering niet ontvankelijk te verklaren, danwel haar inleidende vordering af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Patrimonium verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, desnoods onder verbetering der gronden, te bekrachtigen het op 6 oktober 2005 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen tussen partijen gewezen vonnis met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten:
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist staat in hoger beroep vast:
(i) Patrimonium heeft met ingang van 1 juni 1987 aan [appellante] verhuurd de woning met bijbehorende berging, staande en gelegen aan de [adres], hierna te noemen het gehuurde.
(ii) Van de huurovereenkomst is opgemaakt een onderhandse akte d.d. 18 mei 1987, hierna te noemen het huurcontract.
(iii) Art. 5 lid 3 van het huurcontract vermeldt:
'Huurder zal zich onthouden van gedragingen, waarvan naar algemeen gangbare opvattingen mag worden aangenomen, dat zij schade veroorzaken aan het gehuurde, danwel als hinderlijk en storend worden ervaren door, of overlast bezorgen aan, medebewoners of derden aanwezig in naburige percelen.'
(iv) Art. 6 lid 2 aanhef en onder b van het huurcontract vermeldt:
'Schriftelijke toestemming is nodig voor het houden van dieren zoals duiven, kippen, honden'.
(v) [appellante] had voor het voorhanden hebben van katten in of op het gehuurde geen schriftelijke toestemming van Patrimonium.
(vi) De ontruiming van het gehuurde, waartoe [appellante] door de kantonrechter bij het bestreden vonnis is veroordeeld, heeft op 17 januari 2006 plaatsgehad.
De beslissing in eerste aanleg
2. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis, uitvoerbaar verklaard bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden, alsmede, gelijk hiervoor vermeld, de ontruiming door [appellante] van het gehuurde gelast, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
Met betrekking tot de grieven:
3. Alvorens de grieven te behandelen zal het hof [appellante] in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de door Patrimonium bij memorie van antwoord overgelegde producties.
4. Tot de genoemde producties behoort onder meer het door J.A. Hartman, deurwaarder te Groningen, opgemaakte proces-verbaal van ontruiming d.d. 17 januari 2006 ter zake van de door de kantonrechter bij het bestreden vonnis gelaste ontruiming van het gehuurde. Dit proces-verbaal behelst onder meer de volgende constateringen:
'Tevens bleken er in het perceel in totaal 18 katten aanwezig te zijn. Deze katten zijn door de afdelingsinspecteur van de Dierenbescherming
[de afdelingsinspecteur] voornoemd gevangen en zijn vervolgens door hem afgevoerd, met uitzondering van een kat genaamd "Moos" die door hem op haar verzoek aan een buurvrouw ter beschikking is gesteld.
Ook bleek het gehele perceel sterk te zijn vervuild met dierlijke uitwerpselen.'
De beslissing
Het gerechtshof:
stelt [appellante] in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten als in r.o. 3 overwogen en verwijst daartoe de zaak - ambtshalve peremptoir - naar de rol van woensdag 14 juni 2006 (akte A(p.i.)AP);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs Kuiper, voorzitter, Breemhaar en Zandbergen, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 17 mei 2006.