ECLI:NL:GHLEE:2006:AY8185

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600318
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Kuiper
  • S. Smedes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een hoger beroep in het kader van de schuldsaneringsregeling en beschermingsbewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 september 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen. De appellant, die onder de wettelijke schuldsaneringsregeling viel, had hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van deze regeling. De rechtbank had op 27 juni 2006 besloten de schuldsaneringsregeling van de appellant te beëindigen, wat zou leiden tot zijn faillissement. De appellant had echter geen formele procespartij, in de vorm van zijn beschermingsbewindvoerder, ingeschakeld om hem te vertegenwoordigen in deze procedure. Het hof oordeelde dat, op basis van artikel 1:441 lid 1 BW, de beschermingsbewindvoerder de rechthebbende in rechte moet vertegenwoordigen bij handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen. Dit betekent dat de beschermingsbewindvoerder in dit geval de formele procespartij had moeten zijn in plaats van de appellant zelf. Het hof concludeerde dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij niet de juiste procedure had gevolgd en zijn beschermingsbewindvoerder niet had ingeschakeld. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de beschermingsbewindvoerder in procedures die verband houden met de schuldsaneringsregeling, en dat de saniet niet zonder meer zelfstandig kan optreden in dergelijke zaken.

Uitspraak

Arrest d.d. 14 september 2006
Rekestnummer 0600318
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur mr P. Stehouwer,
advocaat mr M.R.P. Ossentjuk.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 27 juni 2006 heeft de rechtbank te Assen op voordracht van de rechter-commissaris de sedert 23 februari 2004 ten aanzien van [appellant] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd en voorts verstaan dat [appellant] - zodra voormeld vonnis in kracht van gewijsde is gegaan - van rechtswege in staat van faillissement verkeert met aanstelling van mr A. Grollé, procureur en advocaat te Hoogeveen, tot curator.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 5 juli 2006, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing blijft.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 11 augustus 2006 met bijlagen van mr. Ossentjuk en een brief d.d. 16 augustus 2006 van mr. Grollé.
Ter zitting van 7 september 2006 is de zaak behandeld.
De beoordeling
Inleiding
1. Bij beschikking van 6 maart 2003 is door de rechtbank te Assen, sector kanton, locatie Meppel, een bewind als bedoeld in artikel 1:431 BW ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant], met benoeming van de Gemeentelijke Kredietbank Drenthe te Assen, tot (beschermings)bewindvoerder (hierna ook te noemen: GKB Drenthe).
2. Bij vonnis van de rechtbank te Assen van 23 februari 2004 is ten aanzien van [appellant] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van V.R. Besier tot bewindvoerder.
3. Bij beschikking van de rechtbank te Assen van 27 juni 2006 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd.
4. Het door [appellant] ingestelde hoger beroep richt zich tegen laatstgenoemde beschikking.
Het oordeel
Met betrekking tot de ontvankelijkheid
5. Op grond van artikel 1:441 lid 1 BW dient een (beschermings)bewindvoerder de rechthebbende in (en buiten) rechte te vertegenwoordigen met betrekking tot handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen.
De wettelijke schuldsaneringsregeling als nader geregeld in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) heeft gevolgen voor de goederen die aan degene op wie deze regeling is toegepast - de saniet - (zullen) toebehoren, in die zin dat de saniet niet langer de vrije beschikking behoudt over alle hem toebehorende goederen. Dit brengt mee dat, indien tevens een beschermingsbewind is ingesteld over alle goederen, in procedures die betrekking hebben op de wettelijke schuldsaneringsregeling, de beschermingsbewindvoerder dient op te treden als formele procespartij in plaats van de saniet, nu de schuldsaneringsregeling in overwegende mate de onder bewind staande goederen van de rechthebbende betreft. Hetzelfde geldt in de fase van de aanvraag van de wettelijke schuldsaneringregeling.
6. Het vorenstaande impliceert dat ook voor een procedure in hoger beroep, zoals de onderhavige, waarin wordt opgekomen tegen een beslissing tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling terwijl er een beschermingsbewind over alle goederen van de saniet is ingesteld, het rechtsmiddel dient te worden ingesteld door de beschermingsbewindvoerder.
7. Het hof tekent hierbij wel aan dat de beschermingsbewindvoerder voor het voeren van procedures in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet kan optreden zonder toestemming van de rechthebbende reeds omdat de schuldsaneringsregeling, naast de onder bewind staande goederen, ook de persoon van de rechthebbende, aangezien hem binnen die regeling verplichtingen worden opgelegd ten aanzien van diens gedrag en houding, terwijl gebrekkige voldoening aan die verplichtingen kunnen leiden tot diens faillissement.
8. In weerwil van het voorgaande heeft in de onderhavige procedure [appellant] persoonlijk hoger beroep ingesteld en is de beschermingsbewindvoerder van [appellant] -de GKB Drenthe- niet namens hem opgetreden als formele procespartij. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat [appellant] met het oog op de onderhavige procedure zelfs geen contact heeft gezocht met de GKB Drenthe.
Slotsom
9. Op grond van het voorgaande kan [appellant] niet worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Assen van 27 juni 2006.
Aldus gewezen door mrs Melssen, voorzitter, Kuiper en Smedes, raden, en uitgesproken door mr Melssen, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Bons als griffier, ter bijzondere openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 14 september 2006.