ECLI:NL:GHLEE:2006:AY5422

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
500631
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kuiper
  • A. Breemhaar
  • H. Hidma
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over inventarisgoederen na niet-betaling koopprijs

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van inventarisgoederen die door [geïntimeerden] aan [koper] zijn verkocht onder een eigendomsvoorbehoud. [koper] heeft de koopprijs van € 15.000,- nooit voldaan, waardoor hij geen eigenaar is geworden van de goederen. [appellant] stelt dat hij de inventarisgoederen voor € 5.000,- van [koper] heeft gekocht en beroept zich op artikel 3:86 BW, dat vereist dat er een geldige titel en levering moet zijn, en dat de verkrijger te goeder trouw moet zijn. Het hof oordeelt dat [appellant] niet kan aantonen dat er een geldige titel is en dat hij niet te goeder trouw was. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen rechtsgeldige levering heeft plaatsgevonden, en dat de eigendom nog steeds bij [geïntimeerden] ligt. Het hof bekrachtigt deze beslissing en verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerden]. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerden].

Uitspraak

Arrest d.d. 26 juli 2006
Rolnummer 0500631
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr A.H. Lanting,
tegen
1. [geïntimeerde 1]
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: [geïntimeerde 2]
3. [geïntimeerde 3]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: [geïntimeerde 3]
geïntimeerden,
in eerste aanleg: interveniënten,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 18 mei 2005, 29 juni 2005 en 5 oktober 2005 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 november 2005 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 5 oktober 2005 met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 21 december 2005.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Groningen van 5 oktober 2005 gewezen tussen appellant als eiser en geïntimeerden als gedaagden te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van oorspronkelijk eiser toe te wijzen en voor recht te verklaren dat de goederen eigendom zijn van appellant, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure, in beide instanties, die van het gelegde beslag daarbij begrepen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het tussen partijen gewezen vonnis van 5 oktober 2005, eventueel onder verbetering van gronden, te bevestigen en appellant in zijn vorderingen in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans deze aan hem te ontzeggen, alles met zijn veroordeling in de kosten van de procedure."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Het hof constateert dat [appellant] een incompleet procesdossier heeft overgelegd. Daarin ontbreken een exemplaar van de aantekeningen zijdens mr. Skàla ter comparitie en van het proces-verbaal van de comparitie d.d. 29 juni 2005.
In het dossier van [geïntimeerden] ontbreken de producties zijdens [appellant] bij de inleidende dagvaarding.
De grieven
[appellant] heeft negen grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
1.1. [geïntimeerden] heeft gedurende een tiental jaren een restaurant geëxploiteerd aan de [adres] te [vestigingsplaats], welk pand eigendom is van [eigenaar pand] die dit verhuurt.
1.0. Blijkens een koopcontract, gedateerd 3 januari 2004, hebben [geïntimeerden] de inventaris van dit restaurant verkocht aan [koper] (in het vervolg: [koper]) tegen een koopprijs van euro 15.000,-. waarbij tevens een eigendomsvoorbehoud was opgenomen ten gunste van [geïntimeerden] totdat de koopprijs volledig was voldaan.
In een aanhangsel aan het contract, voorzien van de datum 3 januari 2005, is bepaald dat de overnamesom euro 27.000,- bedraagt, waarvan een gedeelte groot euro 12.000,- door [koper] contant moest worden voldaan. [koper] heeft de koopprijs nimmer voldaan.
1.3. [appellant] heeft zich op 4 februari 2005 bij het pand [adres] gemeld met een sleutel van het pand [adres], stellende deze inventaris van [koper] te hebben gekocht. Op dat moment waren in overleg tussen [geïntimeerden] en [eigenaar pand] de sloten van dat pand evenwel vervangen, zodat de sleutel van [appellant] niet paste.
1.4. De rechtbank Assen heeft op 14 maart 2005 aan [appellant] verlof verleend tot het leggen van beslag op de inventaris van het pand [adres]. Op 16 maart 2005 is daadwerkelijk beslag gelegd met aanstelling van [bewaarder] als bewaarder.
De procedure in eerste aanleg.
2. [appellant] heeft [koper] op 29 maart 2005 [koper] openbaar gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat [appellant] eigenaar is geworden van de [op 16 maart 2005, hof] in beslag genomen goederen. [koper] - van wie in eerste aanleg is gebleken is dat hij ter zake van oplichting gedetineerd is (geweest) - heeft in die procedure verstek laten gaan. [geïntimeerden] zijn in de procedure tussengekomen en hebben gevorderd - door de rechtbank als vordering in reconventie bestempeld - dat de rechtbank voor recht verklaart dat zij eigenaar zijn van de in geding zijnde goederen.
2.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet te goeder trouw was ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van [koper] en dat van een "rechtsgeldige levering" door [koper] aan [appellant] geen sprake is geweest. Om die reden heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat sprake was van een niet betwist eigendomsvoorbehoud van [geïntimeerden], dat er geen sprake was van een rechtsgeldige overdracht van de inboedel door [koper] en dat de inboedel nog steeds eigendom is van [geïntimeerden] De rechtbank heeft daarop de vordering van [geïntimeerden] toegewezen, als hiervoor aan het slot van rechtsoverweging 2 omschreven.
De ontvankelijkheid van de vordering van [appellant] in hoger beroep
3. [appellant] vordert vernietiging van het vonnis van de rechtbank Groningen van 5 oktober 2005, hetgeen het hof opvat als een kennelijke verschrijving en leest als de rechtbank Assen.
4. Het hof constateert dat [appellant] voorts de toewijzing van zijn oorspronkelijke vordering vordert. Deze vordering was evenwel ingesteld tegen [koper], die door [appellant] niet in het appel is betrokken. Tegen de afwijzing van zijn vordering jegens [koper] had [appellant] appel tegen deze wederpartij moeten instellen, hetgeen hij heeft nagelaten. Nu de appeltermijn is verstreken, is het vonnis van de rechtbank waarbij de vordering van [appellant] - inhoudende een verklaring voor recht dat [appellant] eigenaar is geworden van de in beslaggenomen goederen - tegen [koper] is afgewezen, inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.
5. De grieven in het appel richten zich uitsluitend tegen de tussenkomende partij, [geïntimeerden], waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat deze eigenaar is van de desbetreffende goederen. Nu het oordeel van de rechtbank dat [appellant] jegens zijn contractuele en processuele wederpartij niet als eigenaar heeft te gelden, onherroepelijk is geworden, heeft [appellant] geen belang bij beoordeling van de vraag of [geïntimeerden] eigenaar van deze goederen zijn gebleven. Ook als het hof op dit punt tot een ander oordeel zou komen dan de rechtbank, kan zulks niet tot een ander oordeel met betrekking tot de vordering van [appellant] jegens [koper] leiden.
6. Het hof zal [appellant] dan ook, wegens het ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering in hoger beroep, voor zover die zich richt tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerden]
7. [appellant] heeft zich ook gekeerd tegen de ten laste van hem uitgesproken proceskostenveroordeling ten voordele van [geïntimeerden] Slechts op dat onderdeel heeft hij wel een voldoende procesbelang bij beoordeling van zijn grieven. Het hof zal dan ook uitsluitend de tegen de proceskostenveroordeling gerichte grief hierna behandelen.
Met betrekking tot grief VII
8. In deze grief keert [appellant] zich tegen de kostenveroordeling, stellende dat de rechtbank [geïntimeerden] in zijn proceskosten, de kosten van de beslaglegging daaronder begrepen, had dienen te veroordelen.
9. Het hof merkt allereerst op dat het de beslagene bij het conservatoire beslag tot levering van 16 maart 2005 [koper] voornoemd is, tegen wie ook het beslagrekest was gericht. Dit beslag betrof geen derdenbeslag. De wet kent geen mogelijkheid om de beslagkosten bij wege van een proceskostenveroordeling voor rekening van een derde partij te brengen die niet bij de beslaglegging was betrokken. Hierop stuit de vordering van [appellant] reeds af, voor zover die ziet op de veroordeling van [geïntimeerden] in de beslagkosten.
10. De rechtbank heeft [appellant] aangemerkt als in het ongelijk gestelde partij in de procedure zoals die in eerste aanleg is gevoerd en hem in de kosten van [geïntimeerden] veroordeeld. [appellant] heeft deze kostenveroordeling uitsluitend aangevochten met de stelling dat hij ten onrechte in het ongelijk is gesteld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
11. Niet betwist is dat sprake is van een rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud tussen [geïntimeerden] en [koper] totdat de koopprijs zou zijn betaald; dat [koper] nimmer de koopprijs heeft betaald en dat [koper] daardoor nimmer eigenaar is geweest van de in geding zijnde inventarisgoederen.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij langs de weg van artikel 3:86 BW eigenaar is geworden van de inventarisgoederen, die hij stelt voor euro 5.000,- van [koper] te hebben gekocht.
12. Het hof overweegt voor een geslaagd beroep op dit artikel 3:86 BW sprake moet zijn van een geldige titel en van een geldige levering, terwijl voorts de verkrijger te goeder trouw zijn.
Het hof constateert dat, waar het debat zich in eerste aanleg heeft toegespitst op de goede trouw, evenmin is gebleken dat de aan de andere vereisten voor een geslaagd beroep op artikel 3:86 BW is voldaan. [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg betwist dat sprake is van een geldige titel. Het hof constateert dat het enige stuk dat [appellant] heeft overgelegd ter staving van zijn stelling dat er een mondelinge koopovereenkomst is gesloten, een verklaring van [appellant] zelf is, die als zodanig overtuigingskracht ontbeert.
13. [appellant] heeft voorts gesteld dat de inventaris hem geleverd is doordat [koper] hem de sleutels van het pand [adres] ter hand heeft gesteld teneinde uitvoering te geven aan de hiervoor omschreven koopovereenkomst.
Het aldus ter hand stellen van de sleutels aan de koper kan naar 's hofs oordeel
- bij een geldige titel - als een wijze van bezitsoverdracht in de zin van artikel 3:114 BW worden aangemerkt, op voorwaarde dat met die sleutels ook daadwerkelijk in staat is macht over de betreffende goederen uit te oefenen. Door [appellant] is in de inleidende dagvaarding gesteld - hetgeen ook het standpunt van [geïntimeerden] is - dat toen [appellant] zich met de sleutel bij het pand [adres] meldde, de sloten vervangen waren. Bijgevolg heeft geen levering plaats gevonden.
14. De juistheid van [appellant]s stellingen waarop hij zijn beroep op artikel 3:86 BW grondt, is in eerste aanleg niet komen vast te staan, terwijl een toereikend bewijsaanbod ontbrak. In het licht van dit een en ander heeft de rechtbank [appellant] terecht in de proceskosten van [geïntimeerden] veroordeeld.
15. De grief faalt.
De slotsom
16. Het hof zal [appellant] wegens het ontbreken van een voldoende procesbelang niet ontvankelijk verklaren in dit appel, voor zover gericht tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerden]. Het hof zal de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling bekrachtigen en [appellant], als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van [geïntimeerden] veroordelen, welke voor wat het salaris betreft, in appel worden begroot op 1 punt naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn appel voor zover gericht tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerden];
bekrachtigt de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op euro 291,- aan verschotten en euro 894,- aan salaris voor de procureur en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
Aldus gewezen door mrs Kuiper, voorzitter, Breemhaar en Hidma, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 26 juli 2006.