ECLI:NL:GHLEE:2006:AY0286

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 524/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.W. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete

In deze zaak is in beroep het antwoord op de vraag aan de orde of de ambtshalve opgelegde aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2000 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende, een eenmanszaak, werd voor het jaar 2000 ambtshalve aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.000,-, met een verzuimboete van ƒ 750,-. Na indienen van een bezwaarschrift door de gemachtigde van belanghebbende, heeft de inspecteur de aanslag en boete gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de aanslag te hoog was vastgesteld en dat de aangifte tijdig was ingediend.

De mondelinge behandeling vond plaats op verschillende data, waarbij de gemachtigde van belanghebbende niet altijd aanwezig was. Het hof heeft de inspecteur toestemming gegeven om een volledig onderzoek naar de juistheid van de aangifte te verrichten. Tijdens de zittingen zijn er tegenstrijdigheden naar voren gekomen over de tijdigheid van de indiening van de aangifte en de status van de onderneming van belanghebbende. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de vereiste aangifte is gedaan en dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van het belastbare inkomen.

Uiteindelijk verklaart het hof het beroep ongegrond, omdat belanghebbende niet aan haar bewijslast heeft voldaan. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 30 juni 2006 door mr. F.J.W. Drion, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. BK 524/03 30 juni 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) voor het jaar 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1 Belanghebbende werd voor het jaar 2000 in de IB/PV met dagtekening 22 november 2002 ambtshalve aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, van ƒ 80.000,-. Tegelijkertijd is een verzuimboete van ƒ 750, - opgelegd.
1.2 Op 30 december 2002 is namens belanghebbende een bezwaarschrift tegen voormelde aanslag en boete ingediend.
1.3 Bij de bestreden uitspraak van 23 mei 2003 heeft de inspecteur de aanslag en verzuimboete gehandhaafd.
1.4 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift, hetwelk op 20 juni 2003 is ingekomen en is aangevuld bij schrijven van 16 juli 2003 (met bijlagen), ingekomen ter ’s hofs griffie op 22 juli 2003. Op 10 september 2003 is eveneens een motivering van het beroepschrift (met bijlagen) bij het hof ingekomen. Deze motivering is gedagtekend 8 september 2003.
1.5 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 23 februari 2005, gehouden te Assen, alwaar aanwezig was namens belanghebbende de heer A (: de gemachtigde) en namens de inspecteur de heer B. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de aangifte en het accountantsrapport betreffende het jaar 2000 overgelegd. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst. Op 1 augustus 2005 heeft de inspecteur een nader stuk met dagtekening 29 juli 2005 (met bijlage) ingestuurd, waarop de gemachtigde bij brief d.d. 8 september 2005 heeft gereageerd. Als reactie daarop heeft de inspecteur een brief d.d. 24 oktober 2005, ingekomen op 26 oktober 2005, ingestuurd. Van voormelde stukken zijn afschriften gestuurd aan de tegenpartij.
1.6 De mondelinge behandeling is voortgezet ter zitting van 22 mei 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar wederom aanwezig was de heer B namens de inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende is door het hof opgeroepen voor deze mondelinge behandeling bij aangetekend schrijven, waarvan de handtekening voor ontvangst door het hof retour is ontvangen, gericht aan belanghebbendes gemachtigde en verzonden naar zijn adres, a-straat 13 te L. Belanghebbende, noch zijn gemachtigde, is ter zitting verschenen. Het hof heeft geen bericht van verhindering ontvangen.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, geboren .. september 19.., ongehuwd, drijft in het jaar 2000 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak.
2.2 Op 14 juni 2002 is aan belanghebbende een aanmaning gestuurd voor het doen van de aangifte IB/PV voor het jaar 2000.
2.3 Op 22 november 2002 heeft de inspecteur ambtshalve een aanslag IB/PV voor het jaar 2000 naar een belastbare inkomen van ƒ 80.000, - aan belanghebbende opgelegd, alsmede een verzuimboete ten bedrage van ƒ 750, -. Het belastbaar inkomen van ƒ 80.000, - is ontleend aan het belastbare inkomen over het jaar 1999 van ƒ 74.700, -.
2.4 Tegen de aanslag en de verzuimboete heeft de gemachtigde van belanghebbende op 30 december 2002 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is gesteld dat de aangifte IB/PV voor het jaar 2000 tijdig is ingediend en dat de winst uit onderneming ƒ 53.636, - bedraagt. In een telefonisch contact met de inspecteur op 28 februari 2003 heeft de gemachtigde toegezegd een kopie van de aangifte IB/PV 2000 toe te sturen.
2.5 Op 14 maart 2003 doet de inspecteur, nu schriftelijk, een herhaald verzoek aan de gemachtigde. Opnieuw is verzocht een kopie van de aangifte IB/PV voor het jaar 2000 op te sturen. De gemachtigde heeft daarop gereageerd bij brief van 26 maart 2003, waarin hij voor het aanleveren van de gevraagde bescheiden uitstel heeft verzocht tot 1 mei 2003. Blijkens de brief d.d. 6 mei 2003 van de inspecteur is dit uitstel verleend, maar zijn de gevraagde stukken niet voor 1 mei 2003 bij de inspectie ingekomen. In de brief van 6 mei 2003 krijgt de gemachtigde opnieuw een termijn daarvoor, aflopend op 21 mei 2003.
2.6 De inspecteur heeft op 23 mei 2003 uitspraak gedaan op het bezwaar. In de bestreden uitspraak heeft hij aangegeven tot op de dag van 23 mei 2003 geen aangifte IB/PV voor het jaar 2000 van belanghebbende te hebben ontvangen.
2.7 Tegen de uitspraak heeft de gemachtigde beroep ingesteld. Als bijlagen heeft de gemachtigde tweemaal, te weten op 22 juli 2003 en op 10 september 2003, de aangifte IB/PV 2000 en de jaarstukken van dat jaar aan het hof gestuurd. In beide motiveringen van het beroep, ingekomen op 22 juli 2003 en op 10 september 2003 stelt de gemachtigde van belanghebbende op 10 mei 2003 de gevraagde bescheiden aan de inspecteur te hebben gestuurd.
2.8 Ter zitting van 23 februari 2005 heeft de gemachtigde een kopie van de aangifte IB/PV 2000, alsmede de jaarstukken 2000 overgelegd. Die vermelden als dagtekening 22 februari 2002. Eveneens geeft de gemachtigde ter zitting aan dat hij niet weet of belanghebbende zowel in de aanslagfase als in de bezwaarfase daadwerkelijk de aangifte heeft verzonden naar de belastingdienst. Het onderzoek ter zitting is op 23 februari 2005 geschorst. Het hof heeft de inspecteur ter zitting toestemming gegeven om een volledig onderzoek te verrichten naar de juistheid van de aangifte. De inspecteur is daartoe vervolgens overgegaan en heeft de gemachtigde verzocht om nadere informatie over de aangifte IB/PV 2000. De verkregen informatie was van dien aard dat de inspecteur – zoals blijkt uit zijn brief d.d. 29 juli 2005 – heeft besloten de ambtshalve opgelegde aanslag IB/PV 2000 te handhaven. Een afschrift van de brief van 29 juli 2005 heeft het hof aan de gemachtigde gestuurd. Hierop heeft de gemachtigde gereageerd bij brief d.d. 8 september 2005, op welke brief de inspecteur vervolgens heeft gereageerd bij brief met dagtekening 24 oktober 2005. Van voormelde stukken zijn afschriften verstuurd aan de tegenpartij.
2.9 Het onderzoek ter zitting is vervolgd op 22 mei 2006. In tegenstelling tot de inspecteur is de gemachtigde ter zitting van 26 mei 2006 niet verschenen.
3 Het geschil en standpunten van partijen.
3.1 Te dezen is in beroep in geschil het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag tot op het juiste bedrag is vastgesteld. Tegen de boete heeft belanghebbende in haar beroep geen grieven aangevoerd.
3.2 Belanghebbende heeft in het beroepschrift het standpunt ingenomen dat de aanslag tot op een te hoog bedrag is vastgesteld. Namens haar wordt verwezen naar de aangifte.
3.3 De inspecteur heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in zijn verweerschrift, het standpunt verdedigd dat niet gebleken is dat de onderhavige aanslag onjuist zou zijn. De inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd.
3.4 Voor een uitgebreide onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (nader: de AWR) verklaart het gerechtshof, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.2 Naar het oordeel van het hof ligt het op weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat de vereiste aangifte is ingediend. Vast staat dat naar belanghebbende op 14 juni 2002 een aanmaning is gezonden voor het doen van de aangifte IB/PV 2000. Op 22 november 2002 heeft de inspecteur vervolgens ambtshalve de aanslag IB/PV voor het jaar 2000 opgelegd. In het tijdig ingediende bezwaarschrift daartegen stelt de gemachtigde dat de betreffende aangifte binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend. Vervolgens is de aangifte – naar zijn stelling - opnieuw ingediend, omdat de aangifte niet aanwezig zou zijn bij de inspectie. In de beroepsfase heeft de gemachtigde meerdere malen een kopie van de betreffende aangifte overgelegd. De ter zitting overgelegde kopie is gedagtekend 22 februari 2002. Alhoewel deze datum voor de datum van de onderhavige aanslag ligt, kan geen zekerheid verkregen worden omtrent de tijdigheid van indiening van de aangifte. Immers, ter zitting van 23 februari 2005 heeft de gemachtigde aangegeven dat hij niet weet of belanghebbende de aangifte in de aanslagfase daadwerkelijk heeft verzonden naar de belastingdienst. In beide motiveringen van het beroep, ingekomen op 22 juli 2003 en op 10 september 2003 stelt de gemachtigde van belanghebbende nadrukkelijk op 10 mei 2003 de gevraagde bescheiden aan de inspecteur te hebben toegestuurd. Gelet hierop acht het hof veeleer aannemelijk dat de inspecteur pas na 22 november 2002, te weten na 10 mei 2003, kon beschikken over de aangifte, welke aangifte niet meer als de vereiste aangifte kan gelden. Het hof acht belanghebbende derhalve niet geslaagd in haar eerder vermelde bewijslast. Onder de vorenvermelde omstandigheden moet het er voor worden gehouden dat de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e van de AWR niet is gedaan.
4.3 Door toepassing van artikel 27e van de AWR verkeert belanghebbende in de situatie dat zij voor het hof overtuigend dient aan te tonen dat de door de inspecteur ambtshalve opgelegde aanslag onjuist is. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. In de beroepsfase is de aangifte IB/PV 2000 overgelegd. De inspecteur heeft van het hof toestemming verkregen om een volledig onderzoek naar de juistheid daarvan te verrichten. In dit onderzoek zijn uit de brieven van belanghebbende tegenstrijdigheden naar voren gekomen. Zo is geen zekerheid verkregen over het tijdstip waarop belanghebbende in het jaar 2000 haar eenmanszaak zou zijn aangevangen, over de vraag of belanghebbende überhaupt als zelfstandige heeft gewerkt of in loondienst en over het aantal gewerkte uren. Met hetgeen enkel is gesteld, maar niet met bewijsstukken is onderbouwd, heeft belanghebbende die onzekerheid niet weggenomen, met als gevolg dat het hof tot de slotsom komt dat belanghebbende niet aan haar zware bewijslast heeft voldaan.
4.4 Ten slotte dient het hof te toetsen of de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van het belastbare inkomen van belanghebbende. Het hof stelt daarbij voorop dat de inspecteur in gevallen als het onderhavige in het algemeen een zekere armslag heeft omdat hij niet kan beschikken over gegevens en rekening moet houden met de mogelijkheid dat er hem niet bekende bronnen van inkomen zijn. Aangezien de hoogte van het belastbare inkomen is ontleend aan het belastbare inkomen over 1999 acht het hof de schatting van de inspecteur niet onredelijk.
4.5 Het beroep is mitsdien ongegrond.
5. De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 30 juni 2006 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door mr. Drion in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door mr. Drion en de griffier.
Op 5 juli 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.