ECLI:NL:GHLEE:2006:AX9082

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK 919/04 Waterschapsbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag waterschapsbelasting in verband met waterkwaliteit

In deze zaak is in geschil of de aanslag waterschapsbelasting voor het jaar 2004 terecht aan de belanghebbende is opgelegd, gezien het door hem gestelde nadeel door de slechte kwaliteit van het oppervlaktewater. De belanghebbende, eigenaar van een veehouderij in het taakgebied van waterschap Noorderzijlvest, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 5.013,--, die is opgelegd op basis van de Verordening op de waterschapsomslagen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging.

Tijdens de zitting op 16 februari 2006 in Leeuwarden hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De belanghebbende stelt dat de slechte waterkwaliteit, veroorzaakt door lozingen van een nabijgelegen palingkwekerij, hem op kosten jaagt omdat het waterschap zijn taken niet goed uitvoert. De heffingsambtenaar daarentegen verdedigt dat de aanslag enkel betrekking heeft op waterkwantiteitsbeheer en niet op waterkwaliteitsbeheer, en dat de klachten van de belanghebbende over de waterkwaliteit geen invloed hebben op de verschuldigdheid van de aanslag.

Het hof overweegt dat de aanslag terecht is opgelegd, aangezien deze enkel betrekking heeft op de kosten van waterkwantiteitsbeheer. Klachten over de waterkwaliteit kunnen niet leiden tot vermindering van de aanslag, omdat deze niet onder de heffing valt. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door het Gerechtshof te Leeuwarden op 31 mei 2006.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. BK 919/04 31 mei 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van het Waterschap Noorderzijlvest te Groningen (hierna: de heffingsambtenaar, respectievelijk het waterschap), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de waterschapsomslagen voor het jaar 2004.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd voor het jaar 2004 in de waterschapsomslagen aangeslagen op grond van de Verordening op de waterschapsomslagen waterschap Noorderzijlvest 2004 (nader: de Verordening) tot een bedrag van € 5.013,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak van 13 september 2004 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen) hetwelk op 13 oktober 2004 is ingekomen en op 5 januari 2005 is aangevuld.
Nadat de heffingsambtenaar zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 16 februari 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de belanghebbende en namens de heffingsambtenaar diens gemachtigde, mr. A, bijgestaan door mr. B.
Ter voormelde zitting hebben zowel de belanghebbende als de gemachtigde van de heffingsambtenaar een pleitnota voorgedragen en Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende is bij de onderhavige aanslag betrokken in de waterschapsomslagen ter zake van de door het waterschap uitgeoefende taken waterkeringszorg en waterkwantiteitsbeheer.
2.2 De aanslag is opgelegd overeenkomstig het bepaalde in de Verordening.
2.3 Belanghebbende, die sinds eind 1999 als eigenaar op zijn huidige vestigingsplaats in het taakgebied van het waterschap woont en een veehouderijbedrijf uitoefent, ondervindt sinds die vestiging nadeel van de mate van waterkwaliteit, naar zijn stelling veroorzaakt door met vergunning van het waterschap gepleegde lozingen in het oppervlaktewater door een nabijgelegen palingkwekerij.
2.4 De onderhavige aanslag heeft geen betrekking op door het waterschap uitgeoefende taken betreffende waterkwaliteit.
2.5 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd in het licht van het door belanghebbende gestelde door hem ondervonden nadeel wegens slechte kwaliteit van het oppervlaktewater.
4. De standpunten van partijen.
Belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in zijn beroepschrift en voormelde pleitnota, het standpunt ingenomen dat, nu door de slechte waterkwaliteit als gevolg van de met vergunning van het waterschap gepleegde lozingen het oppervlaktewater niet geschikt is als drinkwater voor het vee, hij op kosten wordt gejaagd omdat het waterschap zijn taak niet goed uitvoert. De heffing moet dan ook geheel of gedeeltelijk als niet verschuldigd worden beschouwd.
De heffingsambtenaar heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in zijn verweerschrift en zijn pleitnota, het standpunt verdedigd dat de onderhavige aanslag niet ziet op de taken betreffende waterkwaliteit maar uitsluitend betreft de taken betreffende waterkwantiteit, zodat zij terecht is opgelegd. De mate waarin belanghebbende (on-)tevreden is over de uitoefening van taken door het waterschap staat aan de verschuldigdheid van de onderhavige waterschapsomslagen niet in de weg.
Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe nog nadere gronden te hebben aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Vast staat dat belanghebbende eigenaar is van de onroerende zaken waarop de heffing van de waterschapsomslagen betrekking heeft en dat de onderhavige aanslag is opgelegd op grond van en in overeenstemming met de Verordening.
5.2 Nu de onderhavige aanslag slechts betrekking heeft op de kosten van waterkwantiteitsbeheer, terwijl de kosten van waterkwaliteitsbeheer hun weerslag vinden in de verontreinigingsheffing, waarop de onderhavige aanslag niet ziet, kunnen belanghebbendes klachten terzake van de kwaliteit van het oppervlaktewater niet leiden tot vermindering van de onderhavige aanslag.
5.3 De mate waarin belanghebbende al dan niet tevreden is over de taakvervulling door het waterschap doet aan het vorenstaande niet af daar niet de –subjectief gevoelde- wijze van taakvervulling betreffende de waterkwaliteit invloed kan uitoefenen op de verschuldigdheid van de onderhavige waterschapsomslagen.
5.4 Het beroep is derhalve ongegrond.
5.5 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door prof. mr. E. Aardema, vice-president, mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op 31 mei 2006 in het openbaar uitgesproken door mr. Drion, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Vijver en ondertekend door mr. Drion en voornoemde griffier.
Op 21 juni 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.