Beschikking d.d. 7 juni 2006
Rekestnummer 0500341
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
hierna te noemen: de man,
procureur mr P. Tuinman,
advocaat mr F.B. Flooren,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr G. Machiels,
advocaat mr M. Haan.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 26 mei 2005 heeft de rechtbank te Groningen het hoofdverblijf van [de minderjarige], geboren [in 2001], bepaald bij de vrouw. De rechtbank heeft voorts een omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat de man gerechtigd is om [de minderjarige] één keer per veertien dagen van vrijdag 12.00 uur tot maandagochtend bij zich te ontvangen, waarbij hij [de minderjarige] op vrijdag van school haalt en op maandagochtend weer naar school brengt. Ten aanzien van de schoolvakanties heeft de rechtbank het volgende vastgesteld:
- in alle vakanties loopt de normale omgangsregeling gewoon door;
- wanneer de vakanties één week of korter duren verblijft [de minderjarige] gedurende de helft van deze vakantieperiode bij de man, aansluitend op of voorafgaand aan het reguliere omgangsweekend;
- duren de vakanties langer dan één week maar niet langer dan twee weken, dan verblijft [de minderjarige] vijf dagen bij de man, aansluitend op of voorafgaand aan het omgangsweekend;
- tijdens de zomervakantie verblijft [de minderjarige] in 2005 gedurende de eerste helft bij de man, in 2006 gedurende de tweede helft en in 2007 gedurende de eerste helft, etcetera;
- het verblijf van [de minderjarige] gedurende de feestdagen wordt door partijen in onderling overleg geregeld.
De rechtbank heeft in voormelde beschikking tevens bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] een bedrag van euro 300,- per maand en als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw een bedrag van euro 493,- per maand aan de vrouw dient te betalen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2005, heeft de man verzocht de beschikking van 26 mei 2005 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat:
- een omgangsregeling wordt vastgelegd inhoudende dat de niet verzorgende ouder gerechtigd is om [de minderjarige] één keer per veertien dagen van vrijdag 12.00 uur tot maandagochtend bij zich te ontvangen waarbij diegene zorgdraagt voor het ophalen van [de minderjarige] op vrijdag van school en het wegbrengen van [de minderjarige] maandagochtend naar school eventueel indien nodig met behulp van derden;
- het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man zal zijn;
- de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand op nihil wordt gesteld, althans wordt gematigd, althans in tijdsduur wordt beperkt.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 september 2005, heeft de vrouw het verzoek bestreden en het hof verzocht, bij beschikking, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 22 augustus 2005 van G. Haak namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), een brief d.d. 9 januari 2006 met bijlagen van mr Tuinman, een faxbericht van 12 januari 2006 met bijlagen namens mr Haan en een faxbericht d.d. 12 januari 2006 met bijlage van mr Flooren.
Ter zitting van 19 januari 2006 is de zaak behandeld.
De beoordeling
Inleiding
1. Partijen zijn [in] 1990 met elkaar in het huwelijk getreden. Uit dit huwelijk is [in] 2001 [de minderjarige] geboren. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige]. In april 2004 zijn partijen feitelijk uit elkaar gegaan.
2. De rechtbank heeft bij beschikking van 25 mei 2004 in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure [de minderjarige] aan de vrouw toevertrouwd en tussen de man en [de minderjarige] een omgangsregeling vastgesteld van één weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur en elke woensdag van 14.00 uur tot 17.00 uur waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt.
3. Bij inleidend verzoek van 14 juni 2004 heeft de vrouw de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en daarbij - onder meer - te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn, dat de man gedurende één weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur en elke woensdag van 14.00 uur tot 17.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen omgang met [de minderjarige] zal hebben en dat de man euro 300,- per maand kinderalimentatie en euro 500,- per maand partneralimentatie aan de vrouw dient te betalen.
4. Op 15 augustus 2004 is [de minderjarige] na een omgangscontact met de man niet teruggekeerd naar de vrouw.
5. De man heeft bij verweerschrift d.d. 27 augustus 2004 tevens inhoudende een zelfstandig verzoek - voor zover hier van belang - primair verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man zal zijn en dat de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie euro 192,71 per maand bedraagt en subsidiair dat de man euro 300,- per maand kinderalimentatie en euro 117,35 per maand partneralimentatie aan de vrouw dient te betalen. De man heeft geheel voorwaardelijk verzocht tussen hem en [de minderjarige] een omgangsregeling vast te stellen van één weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties, waarvan in ieder geval veertien dagen aaneengesloten, en de feestdagen, alsmede bijzondere dagen waaronder de verjaardagen van bloedverwanten in de rechte lijn van de man en van de man zelf.
6. Bij tussenbeschikking van 13 september 2004 heeft de rechtbank de beslissing met betrekking tot de toevertrouwing en de omgangsregeling van [de minderjarige] aangehouden en de raad verzocht onderzoek te doen naar de leefsituatie van [de minderjarige] en daarin o.a. de juridische kwesties van het hoofdverblijf en de omgangsregeling te betrekken. De rechtbank heeft voorts bevolen dat de man [de minderjarige] binnen tweemaal vierentwintig uur na voornoemde tussenbeschikking aan de vrouw diende af te geven.
7. De rechtbank heeft bij beschikking van 19 oktober 2004 in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure de door de man aan de vrouw ten behoeve van [de minderjarige] te betalen kinderalimentatie met ingang van 15 september 2004 bepaald op euro 263,- per maand en de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie bepaald op nihil.
8. De vrouw heeft bij verweerschrift d.d. 25 oktober 2004 tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek verzocht een omgangsregeling vast te leggen van één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandag 08.30 uur, alsmede iedere woensdag van 12.00 uur tot 17.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen.
9. Bij beschikking van 30 november 2004 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en o.a. de beslissingen omtrent het hoofdverblijf van en de omgangsregeling met [de minderjarige] en de kinder- en partneralimentatie aangehouden in afwachting van de uitkomsten van voormeld raadsonderzoek.
Op 24 december 2004 is deze echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
10. Op 3 mei 2005 heeft de raad een rapport uitgebracht waarin geadviseerd wordt het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw te bepalen en een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te leggen van één weekend per maand van vrijdag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur, de helft van de vakanties en feestdagen waarbij de man [de minderjarige] haalt en brengt. De raad heeft de rechtbank verzocht de definitieve omgangsregeling in afwachting van de hulpverlenings-resultaten aan te houden voor een termijn van zes tot negen maanden.
11. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg".
Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de man gericht.
De ontwikkelingen na de beroepen beschikking
12. De vrouw is eind juli 2005 in bewaring gesteld door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Groningen wegens - kort gezegd - stalking van de man. Aansluitend is op 10 augustus 2005 door de rechtbank te Groningen de gevangenhouding van de vrouw verleend voor een periode van dertig dagen. De - nog van kracht zijnde - inbewaringstelling van de vrouw is op 12 augustus 2005 door de rechter-commissaris in strafzaken geschorst onder de voorwaarde dat de vrouw geen contact zou opnemen met de man en diens huidige partner.
13. [de minderjarige] is na zijn vakantie bij de man niet op de afgesproken datum, 12 augustus 2005, teruggebracht naar de vrouw. Sindsdien verblijft [de minderjarige] bij de man.
14. De rechtbank heeft bij beschikking van 26 augustus 2005 in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure [de minderjarige] toevertrouwd aan de man.
15. Bij onherroepelijk vonnis van 5 december 2005 heeft de politierechter de vrouw wegens - kort gezegd - belaging, mishandeling en vernieling veroordeeld tot 240 uur werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis en drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
De totstandkoming van de bestreden beschikking
16. Voorzover de man klaagt over de wijze van totstandkomen van de bestreden beschikking, in het bijzonder over het niet in acht nemen van het beginsel van hoor en wederhoor, heeft de man - daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemd beginsel - geen belang bij behandeling van de klacht. Immers, de man heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 26 mei 2005 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
17. De omstandigheid dat partijen daardoor niet althans niet ten volle in de gelegenheid zijn hun zaak in twee feitelijke instanties te laten behandelen, doet hieraan niet af.
De geschilpunten
18. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de partneralimentatie;
- het hoofdverblijf van [de minderjarige].
- de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de niet-verzorgende ouder.
De partneralimentatie
19. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vastgesteld op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 24 december 2004. Nu de ingangsdatum tussen partijen niet ter discussie staat, zal het hof bij het vaststellen van de (eventuele) partneralimentatie ook van deze datum, 24 december 2004, uitgaan.
20. Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag in hoeverre de man gehouden is aan de vrouw enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen.
21. De man is op grond van het gedrag van de vrouw van mening dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn in verband waarmee van hem als gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij tot het levensonderhoud van de vrouw zal bijdragen. De man stelt dat de omvang van de partneralimentatie gematigd dient te worden tot nihil en dat tevens de tijdsduur van de partneralimentatie beperkt dient te worden.
22. De vrouw is van mening dat haar stalkingsgedrag jegens de man geen reden is om de partneralimentatie op nihil te stellen.
23. Bij de beantwoording van de vraag of aan een gewezen echtgenoot enige uitkering tot levensonderhoud zou moeten worden toegekend en zo ja, tot welk bedrag, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, ook die van niet-
financiële aard zoals de gedragingen van de onderhoudsgerechtigde.
24. Uit een door de man overgelegd aantekening mondeling vonnis blijkt dat de man en zijn nieuwe partner zich als benadeelde partijen hebben gevoegd in voormelde strafzaak tegen de vrouw en dat hun vorderingen dienaangaande tot bedragen van euro 1.000,- en euro 3.709,09 zijn toegewezen.
25. Gelet op genoemd veroordelend vonnis van de politierechter dat onherroepelijk is geworden, is komen vast te staan dat de incidenten - belaging, mishandeling en vernieling - die de man en zijn nieuwe gezin hebben ondervonden en als bedreigend hebben ervaren door de vrouw zijn veroorzaakt. De door de politierechter bewezen verklaarde periodes beslaan een totale periode van bijna zestien maanden, te weten van 1 april 2004 tot en met 28 juli 2005.
26. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat zij nog steeds onder behandeling is bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (hierna: AFPNN) in verband met de verwerking van haar scheidingsleed en dat zij bij een haptonoom loopt om haar dwangmatige gedrag onder controle te krijgen.
27. De aard en duur van het (wan)gedrag van de vrouw jegens de man en zijn nieuwe gezin acht het hof zodanig grievend dat het door de vrouw vragen om financiële ondersteuning van de man een dermate kwetsend karakter heeft voor de man dat van hem de verstrekking van levensonderhoud aan de vrouw in redelijkheid niet gevergd kan worden.
28. Op grond van het vorenstaande zal het hof de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 24 december 2004 op nihil stellen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw heeft aangegeven dat zij in staat is de door de man aan haar - achteraf bezien - onverschuldigd betaalde onderhoudsbijdragen terug te betalen, nu zij de beschikking heeft over het vermogen dat aan haar is uitgekeerd in het kader van de boedelverdeling.
29. Het hof overweegt ten overvloede dat, indien in de toekomst het gedrag van de vrouw ten opzichte van de man en zijn gezin (duurzaam) is verbeterd c.q. zij zich gedurende langere tijd niet meer heeft schuldig gemaakt aan het gedrag waarvoor zij door de politierechter is veroordeeld, het de vrouw vrij staat (wederom) een verzoek tot toekenning van partneralimentatie in te dienen.
Het hoofdverblijf
30. Indien in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening tussen de ouders een geschil ontstaat met betrekking tot het hoofdverblijf van het kind, kan dat geschil op grond van artikel 1:253a BW aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
31. Het hof acht zich op grond van de stukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over het hoofdverblijf van [de minderjarige], zodat een aanvullend raadsonderzoek dienaangaande rechtens relevant noch noodzakelijk is.
32. De man acht het niet in het belang van [de minderjarige] dat diens hoofdverblijf bij de vrouw wordt bepaald, aangezien het stalkingsgedrag van de vrouw voortduurt en zij niet voldoende inzicht heeft verschaft in haar psychisch functioneren. Daarnaast is de man van mening dat de huidige situatie formeel bevestigd dient te worden, nu [de minderjarige] al geruime tijd zijn feitelijke verblijfplaats bij de man heeft en nu uit niets blijkt dat hij onvoldoende in staat is de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. De man stelt dat [de minderjarige] tot rust is gekomen sinds hij bij hem verblijft. De man vindt dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem dient te zijn zolang de vrouw niet in staat blijkt de essentiële basisvoorwaarden voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] te garanderen.
33. De vrouw is van mening dat zij [de minderjarige] de rustige en stabiele thuissituatie kan bieden die hij nodig heeft. Zij stelt dat haar stalkingsgedrag tot het verleden behoort en met name werd veroorzaakt door de tijdenlange onzekerheid over het hoofdverblijf van [de minderjarige] in combinatie met haar onverwerkte scheidingsleed en de omstandigheid dat de man gelijk een relatie met een andere vrouw was aangegaan, die haar plaats als partner en moeder leek in te (willen) nemen. De vrouw heeft inmiddels inzicht gekregen in haar handelen en heeft daarvoor hulp en begeleiding gezocht. Zij stelt dat de AFPNN geen psychische stoornis bij haar heeft vastgesteld. Voorts stelt de vrouw dat de man ook niet van geheel onbesproken gedrag is. De vrouw voert aan in staat te zijn de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zelf op zich te nemen, terwijl de man dit grotendeels zal moeten overlaten aan zijn huidige partner.
34. De medewerker van de raad heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat de raad zich ten tijde van het uitbrengen van het rapport d.d. 3 mei 2005 weliswaar afvroeg of de vrouw haar boosheid richting de man zou kunnen scheiden van haar rol als ouder, maar dat toen toch is geadviseerd het hoofdverblijf bij de vrouw te bepalen, aangezien zij tot het uiteengaan van partijen het grootste deel van de zorg voor [de minderjarige] op zich had genomen. Gegeven de gewijzigde omstandigheden heeft de raad er echter geen bezwaar tegen als het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man wordt bepaald. Uit het aan voormeld rapport ten grondslag liggende onderzoek is immers reeds naar voren gekomen dat beide partijen goed in staat zouden zijn om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. Bij gebrek aan een rapport van de AFPNN beziet de raad de uitlatingen van de vrouw over haar geestelijke toestand kritisch.
35. Vaststaat dat [de minderjarige] in weerwil van de beschikking waarvan beroep sinds 12 augustus 2005 feitelijk bij de man verblijft en dat hij bij vonnis van 26 augustus 2005 van de voorzieningenrechter in kort geding voorlopig aan de man is toevertrouwd. De aanleiding tot de wijziging van de feitelijke verblijfplaats van [de minderjarige] was dat de vrouw in de periode van eind juli 2005 tot begin augustus 2005 in voorlopige hechtenis heeft gezeten op verdenking van het plegen van strafbare feiten jegens de man en zijn huidige partner. Nadien is [de minderjarige] niet teruggekeerd naar de vrouw.
36. Zoals reeds vermeld in rechtsoverweging 25 staat vast dat de vrouw zich in de periode van 1 april 2004 tot en met 28 juli 2005 (meermalen) heeft schuldig gemaakt aan belaging, mishandeling en vernieling gericht tegen de man en zijn nieuwe gezin.
37. Gelet op het door de vrouw (in ieder geval) gedurende voormelde bewezen verklaarde periode vertoonde stalkingsgedrag aan het adres van de man en zijn nieuwe gezin, acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vrouw te hebben. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat aannemelijk is geworden dat de vrouw [de minderjarige] meermalen heeft betrokken bij de stalkings-incidenten en hem zodoende heeft blootgesteld aan de strijd tussen partijen. Ook in het feit dat de vrouw heeft aangegeven dat haar gedrag een dwangmatig karakter kent en dat zij nog immer in behandeling is om dit onder controle te krijgen, ziet het hof een contra-indicatie om [de minderjarige] aan haar toe te vertrouwen.
38. Daarbij komt dat [de minderjarige] nu alweer geruime tijd bij de man verblijft. Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat [de minderjarige] behandeld c.q. begeleid wordt door de Geestelijke Gezondheidszorg (hierna: GGz). [de minderjarige] zal tijd nodig hebben om de negatieve invloed van de nog verse en heftige echtscheidingsstrijd tussen partijen te verwerken. Daarvoor zijn duidelijkheid, rust en stabiliteit noodzakelijk. In dit licht bezien is er thans geen plaats voor een wijziging in de huidige woon- en leefsituatie van [de minderjarige]. Nu uit voormeld raadsrapport blijkt dat ook de man goed in staat is om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat op dit moment geen wijziging wordt gebracht in zijn feitelijke verblijfplaats en dat de juridische situatie daarop wordt aangepast.
39. Op grond van het vorenstaande zal het hof het hoofdverblijf van [de minderjarige], anders dan de rechtbank, bij de man bepalen.
40. De kinderalimentatie
Nu de man vanaf 12 augustus 2005 alle kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] voldoet is daarmee de verplichting om een bijdrage ten deze zake aan de vrouw te betalen, vervallen.
De omgangsregeling
41. Op grond van het bepaalde in artikel 1:377h, eerste lid, BW kan de rechter op verzoek van beide ouders of van één van hen een omgangsregeling vaststellen tussen het kind - over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen - en de ouder bij wie het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft.
42. In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van gezamenlijke gezagsuitoefening, kan aan de ouder bij wie het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft het recht op omgang niet worden ontzegd op de gronden als vermeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
43. Bij de beoordeling van een verzoek van de ouder bij wie het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft tot vaststelling van een omgangsregeling moet het belang van het kind tot uitgangspunt worden genomen.
44. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing over de omgangsregeling te kunnen nemen.
Het rapport van 3 mei 2005 waarin de raad advies heeft uitgebracht over een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de niet-verzorgende man weerspiegelt niet meer de actuele situatie. Nadien is [de minderjarige] immers - voorlopig - aan de man toevertrouwd en is de vrouw strafrechterlijk veroordeeld.
45. Ter zitting van het hof is gebleken dat de vrouw nog steeds onder behandeling is bij de AFPNN en een haptonoom. Voorts is komen vast te staan dat [de minderjarige] inmiddels behandeld c.q. begeleid wordt door de GGz. Gelet hierop zal de raad worden opgedragen een en ander te onderzoeken en het hof hieromtrent te rapporteren en te adviseren. Het hof acht het van belang dat de raad derden, hulpverleners en leerkrachten e.d., in het onderzoek betrekt.
46. Voorts zal het hof voor de duur van het raadsonderzoek - in aansluiting op de door de rechtbank vastgestelde en door de man in hoger beroep verzochte (definitieve) omgangsregeling waartegen de vrouw zich niet heeft verzet - een voorlopige omgangsregeling vaststellen, inhoudende dat de vrouw gerechtigd is [de minderjarige] één keer per veertien dagen van vrijdag 12.00 uur tot maandagochtend bij zich te ontvangen, waarbij zij [de minderjarige] op vrijdag van school haalt en op maandagochtend weer naar school brengt, indien nodig met behulp van derden. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat (voorshands) niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat het belang van [de minderjarige] zich tegen deze voorlopige omgang met zijn moeder verzet.
Slotsom
47. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
ten aanzien van de partneralimentatie
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw is vastgesteld;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 24 december 2004 op nihil;
ten aanzien van het hoofdverblijf
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij een beslissing omtrent het hoofdverblijf van [de minderjarige], geboren [in 2001], is gegeven;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt het hoofdverblijf van [de minderjarige], geboren [in 2001], bij de man;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
ten aanzien van de omgangsregeling
alvorens verder te beslissen:
draagt de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen op om de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vrouw en [de minderjarige], geboren [in 2001], te onderzoeken en het hof hieromtrent te rapporteren en te adviseren vóór 1 september 2006;
stelt voorlopig tussen de vrouw en [de minderjarige] een omgangsregeling vast, in die zin dat de vrouw gerechtigd is [de minderjarige] één keer per veertien dagen van vrijdag 12.00 uur tot maandagochtend bij zich te ontvangen, waarbij zij [de minderjarige] op vrijdag van school haalt en op maandagochtend weer naar school brengt indien nodig met behulp van derden;
bepaalt dat de zaak met betrekking tot de omgangsregeling opnieuw zal worden behandeld op een nader vast te stellen zitting.
Aldus gegeven door mrs Melssen, voorzitter, Garos en Van Eck, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 7 juni 2006.