4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 In de openbare raadsvergadering van 4 juli 1996 heeft de raad van de gemeente Franekeradeel de Legesverordening 1996 vastgesteld. De voor het onderhavige geschil relevante wijzigingsbesluit ter zake van de Legesverordening is genomen op 4 december 2003. De Legesverordening 1996 en de wijziging daarvan op 4 december 2003 zijn op 17 juli 1996 respectievelijk op 17 december 2003 in de Franeker Courant bekend gemaakt, onder vermelding dat de Verordening 1996 en voormelde wijziging voor een ieder ter inzage lag.
4.2 Bij Legesverordening 1996 hoort een Tarieventabel, waarbij onder “Hoofdstuk 5 Bouwvergunningen, bouwkosten” onder 5.1 het volgende staat vermeld: “Onder bouwkosten wordt in dit hoofdstuk verstaan de aannemingssom (exclusief omzetbelasting) als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (exclusief omzetbelasting) als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.”
4.3 Onder 5.6.1. van de Tarieventabel onder “Welstandsadviezen” is het volgende - voor zover hier relevant - opgenomen.
“Voor adviezen van Hûs en Hiem zullen de vergoedingen, berekend over de naar boven op € 550 afgeronde bouwsom, bedragen:
tot en met € 5000 : € 21
vanaf € 5001 t/m € 10.000 : € 26
vanaf € 10.001 t/m € 225.000 : € 7, - + 1,7 % v/d bouwsom) x 1,066”
4.4 Het bepaalde in 5.12 van de Tarieventabel, onder “Monumentenwet en –verordening”, luidt per 1 januari 2004:
“Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de monumentenwet en/of artikel 5 van de monumentenverordening is een tarief verschuldigd bij bouwkosten:
< 10.000 € 150
10.000 - < 50.000 € 500
50.000 - < 250.000 € 2.000”
4.5 Artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, op welk artikel 5.12 van de Tarieventabel wijst, bepaalt dat het verboden is zonder een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen dan wel te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
4.6 Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen van dat wat tot het gewone onderhoud behoort. Volgens het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder a, van dat artikel – welk lid in werking is getreden per 1 januari 2003 - is het voorgaande niet van toepassing op het bouwen in, op, aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening.
4.7 Vast staat dat de onderhavige vergunningen niet bouwvergunningen zijn in de zin van artikel 43 van de Woningwet, maar vergunningen in de zin van het bepaalde onder 5.6.1 en 5.12 van de Tarieventabel, zodat hetgeen belanghebbende naar voren brengt over bouwvergunningen hem naar het oordeel van het hof niet kan baten. Bovendien is het hof met inachtneming van de voormelde inhoud van artikel 11 van de Woningwet en de voormelde bepalingen van de Legesverordening 1996 van oordeel dat de heffingsmaatstaf van de onderhavige vergunningen de kosten van onderhoud mogen behelzen, ongeacht de in de voornoemde bepalingen van de Tarieventabel gehanteerde begrippen “bouwkosten” en “bouwsom” en het begrip “bouwen” zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet.
4.8 De jurisprudentie waarop belanghebbende zich beroept is niet relevant aangezien die betrekking heeft op artikel 43 van de Woningwet zoals dat luidde tot 1 januari 2003.
4.9 Voor zover belanghebbende zich beroept op toepassing van het gelijkheidsbeginsel met zijn opmerking dat in aangrenzende gemeenten de leges voor de afgifte van vergunningen voor een monumentenpand lager zijn, merkt het hof op dat het iedere gemeente met in achtneming van het daarvoor geldende recht vrijstaat om de heffingsmaatstaf te bepalen zodat toepassing van het gelijkheidsbeginsel niet aan de orde kan komen.
4.10 Aangezien over de hoogte van de bouwkosten geen geschil bestaat en de vertraging in de afgifte van de onderhavige vergunningen niet tot een vermindering van de leges kunnen leiden, is het beroep van belanghebbende tevergeefs voorgesteld.