ECLI:NL:GHLEE:2006:AX6400

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600065
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Streppel
  • A. Kuiper
  • J. Keur
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake uitvoerbaarheid bij voorraad van beschikking kantonrechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een kort geding vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, waarin de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de kantonrechter is behandeld. De beschikking, gedateerd 11 juli 2005, betrof de wijziging van de inschrijving in het Handelsregister van de bestuursleden van de Vereniging Gemeentebelangen Smilde-Beilen-Westerbork. De kantonrechter had bepaald dat de inschrijving moest worden aangepast om de bestuursleden die op 14 november 2004 geregistreerd stonden op te nemen. De appellanten, die in eerste aanleg gedaagden waren, hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, die de beschikking uitvoerbaar bij voorraad had verklaard.

De appellanten hebben zes grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd had moeten verklaren en dat de kantonrechter niet op de uitvoerbaarverklaring bij voorraad had beslist. Het hof heeft echter geoordeeld dat de voorzieningenrechter bevoegd was om de vordering te behandelen en dat de kantonrechter de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet had afgewezen, maar dit onderdeel van het verzoek over het hoofd had gezien.

Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Dit arrest bevestigt de noodzaak voor de rechter om op alle onderdelen van een vordering te beslissen en benadrukt het belang van de uitvoerbaarheid bij voorraad in spoedeisende zaken.

Uitspraak

Arrest d.d. 31 mei 2006
Rolnummer 0600065
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats appellant 2],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats appellant 3],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr P. Stehouwer,
tegen
1. Het Bestuur van de Vereniging Gemeentebelangen Smilde-Beilen-Westerbork,
gevestigd te Smilde,
bestaande uit:
- [bestuurslid 1]
wonende te [woonplaats bestuurslid 1],
- [bestuurslid 2]
wonende te [woonplaats bestuurslid 2],
- [bestuurslid 3]
wonende te [woonplaats bestuurslid 3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: Gemeentebelangen c.s.,
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding-vonnis, uitgesproken op 19 januari 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 januari 2006 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Gemeentebelangen c.s. tegen de zitting van 1 februari 2006.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"de beslissing van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, gewezen op 19 januari 2006 onder nummer 55126 KG ZA 06-7 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, eisers in eerste aanleg, thans geïntimeerden niet ontvankelijk te verklaren, althans hun vordering alsnog niet ontvankelijk te verklaren althans geheel af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Gemeentebelangen c.s. verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest uitvoerbaar bij voorraad appellanten niet ontvankelijk te verklaren, althans hun vordering alsnog niet ontvankelijk te verklaren, althans geheel af te wijzen, met veroordeling van appellanten in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben [appellanten] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
Het spoedeisend belang
1. Gemeentebelangen c.s. hebben aangevoerd dat [appellanten] geen spoedeisend belang meer hebben, nu de gemeenteraadsverkiezingen reeds hebben plaatsgevonden. Bovendien hebben [appellanten] door het instellen van hoger beroep tegen de beschikking van 11 juli 2005 de inhoudelijke kant van de zaak reeds aan het hof voorgelegd.
2. Het hof is van oordeel dat [appellanten] nog steeds een spoedeisend belang kunnen hebben bij de inschrijving van de juiste bestuursleden in het Handelsregister, zodat dat belang reeds op die grond is gegeven.
Met betrekking tot de feiten
3. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.4 van het beroepen vonnis zijn geen grieven aangevoerd, zodat daarvan ook in hoger beroep zal worden uitgegaan.
4. Het geding in hoger beroep betreft de vraag of de voorzieningenrechter bij haar vonnis waarvan beroep op juiste gronden de beschikking van 11 juli 2005 van de kantonrechter van de rechtbank Assen uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. In deze beschikking heeft de kantonrechter bepaald dat de inschrijving in het Handelsregister van de bestuursleden van de Vereniging Gemeentebelangen Smilde-Beilen-Westerbork zodanig moet worden gewijzigd, dat daarin worden opgenomen de bestuursleden die daar op 14 november 2004 als zodanig stonden geregistreerd.
Met betrekking tot de grieven
Grief I
5. In deze grief betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter zich ingevolge art. 234 Rv onbevoegd had moeten verklaren. Op grond van deze bepaling hadden Gemeentebelangen c.s. volgens [appellanten] als geïntimeerden in het hoger beroep tegen de beschikking van 11 juli 2005 een incidentele vordering tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van die beschikking moeten instellen.
6. Het hof overweegt daaromtrent dat de in art. 234 Rv gegeven mogelijkheid om op die wijze alsnog de uitvoerbaarverklaring bij voorrad van de beroepen beschikking te bewerkstelligen, niet uitsluit dat daartoe de weg van het executiekortgeding wordt gekozen, nu een dergelijke beperking niet uit de wet voortvloeit en de voorzieningenrechter aan art. 254 Rv een algemene bevoegdheid ontleent in spoedeisende zaken. Het enkele feit dat Gemeentebelangen c.s. in het hoger beroep tegen de beschikking van 11 juli 2005 geen gebruik hebben gemaakt van de hun in art. 234 Rv geboden mogelijkheid, betekent dan ook niet dat de voorzieningenrechter onbevoegd was om van de vordering kennis te nemen.
7. De grief faalt.
Grief II
8. Deze grief strekt ten betoge dat de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.5 ten onrechte heeft overwogen dat de kantonrechter in haar vonnis heeft verzuimd om zich uitdrukkelijk uit te laten over de verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daar komt volgens [appellanten] nog bij dat de toenmalige verzoekers geen hoger beroep tegen die uitspraak hebben ingesteld.
9. Naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld dat in het verzoekschrift dat de inleiding vormde voor de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 11 juli 2005, uitdrukkelijk is verzocht om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de te geven beschikking. De kantonrechter is op dat verzoek in het geheel niet ingegaan, noch in de motivering, noch in het dictum van de beschikking, zodat de beschikking ook niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het hof is dan ook van oordeel dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht heeft overwogen dat kennelijk is verzuimd om op dat onderdeel van het verzoek een beslissing te geven.
10. Daaraan doet niet af dat, zoals [appellanten] in hun toelichting op deze grief nog hebben aangevoerd, de rechter niet verplicht is om zijn uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hoewel dat laatste in het licht van de tekst van art. 233 lid 1 Rv niet onjuist is, dient de rechter wel op alle onderdelen van een vordering of verzoek te beslissen, zodat in het onderhavige geval de kantonrechter minst genomen had moeten motiveren waarom het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet werd toegewezen. Nu dit niet is gedaan en in het dictum ook geen afwijzing van dit onderdeel van het verzoek is opgenomen, moet het ervoor worden gehouden dat de kantonrechter dit onderdeel van de vordering over het hoofd heeft gezien en daarop niet weloverwogen afwijzend heeft beslist.
11. De omstandigheid dat de toenmalige verzoekers geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de beschikking van 11 juli 2005 brengt niet mee dat het oordeel van de voorzieningenrechter op dit punt voor onjuist zou moeten worden gehouden, nu de voorzieningenrechter, zoals eerder overwogen, bevoegd was om van de vordering kennis te nemen en zich daaromtrent dan ook een zelfstandig oordeel diende te vormen.
12. Ook deze grief is vergeefs voorgedragen.
Grief III
13. Met deze grief stellen [appellanten] zich in de eerste plaats op het standpunt dat sprake is van rechtsverwerking dan wel verkapt hoger beroep, nu Gemeentebelangen c.s. als toenmalige verzoekers geen gebruik hebben gemaakt van de hun via art. 32 lid 1 Rv ter beschikking staande mogelijkheid om de rechter om aanvulling van de beschikking van 11 juli 2005 te verzoeken.
14. Het hof overweegt ten aanzien van dit onderdeel van de grief dat de mogelijkheid om de rechter op grond van art. 32 lid 1 Rv aanvulling te vragen van zijn uitspraak, niet belet dat de kortgedingrechter wordt benaderd teneinde in spoedeisende gevallen de gewenste aanvulling te verkrijgen. Evenals in het hiervoor besproken geval van de mogelijkheid tot toepassing van art. 234 Rv, ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat de wetgever met art. 32 lid 1 Rv een exclusieve rechtsgang heeft beoogd waardoor de weg naar de voorzieningenrechter, die in spoedeisende zaken een algemene, aanvullende functie heeft, zou worden afgesneden.
15. Het voorgaande brengt mee dat geen sprake is van rechtsverwerking. Evenmin kan worden gezegd dat Gemeentebelangen c.s. aldus verkapt hoger beroep hebben ingesteld tegen de beschikking van 11 juli 2005, nu het slechts gaat om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking en voor de beoordeling van dat aspect de inhoud van die beschikking in beginsel niet ter beoordeling voorligt, zoals hierna ook in het kader van grief IV zal worden overwogen.
16. Het hof deelt niet het standpunt van [appellanten] dat de voorzieningenrechter door het oordeel dat, indien op korte termijn na het geven van de beschikking om aanvulling zou zijn verzocht, deze aanvulling gegeven zou zijn, buiten de grondslag van de dagvaarding is getreden. De voorzieningenrechter heeft in r.o. 4.5 als volgt overwogen: "Er zijn thans geen en /of onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan er moet worden uitgegaan dat deze uitvoerbaarverklaring - indien deze op korte termijn na het geven van de beschikking zou zijn verzocht - niet gegeven zou zijn". Het hof leidt hieruit af dat de voorzieningenrechter hiermee heeft willen aangeven dat naar haar oordeel op grond van de toen bekende feiten en omstandigheden de kantonrechter de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad slechts over het hoofd heeft gezien, maar daartegen geen inhoudelijke bezwaren had. Door dit oordeel is de voorzieningenrechter niet buiten de grondslag van de dagvaarding getreden, nu zij de vordering tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van die beschikking diende te beoordelen.
17. Ook deze grief is derhalve vergeefs voorgedragen.
Grief IV
18. In deze grief voeren [appellanten] aan dat de voorzieningenrechter in r.o. 4.5 ten onrechte heeft overwogen dat er vooralsnog onvoldoende is gesteld of gebleken om als juist te kunnen aanvaarden dat de beschikking niet op goede gronden is genomen of op een kennelijke misslag berust.
19. In hun toelichting op deze grief hebben [appellanten] opgemerkt dat de juistheid van de betrokken beschikking in het kader van het daartegen ingestelde hoger beroep ter beoordeling aan het hof is voorgelegd en het daarom niet aan de voorzieningenrechter is om daarover een oordeel te geven.
20. Dienaangaande overweegt het hof dat de voorzieningenrechter die moet beslissen op een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis of beschikking op basis van die uitspraak zal moeten beslissen of de betrokken uitspraak, gelet op het spoedeisende belang van de eiser enerzijds en de belangen van de gedaagde anderzijds, alsnog uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard. De juistheid van de desbetreffende uitspraak of de kansen in het hoger beroep daartegen spelen bij die afweging in beginsel geen rol.
21. Het hof begrijpt r.o. 4.5 van het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de laatste volzin, aldus dat de voorzieningenrechter vaststelt dat de kantonrechter heeft verzuimd om op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad te beslissen en dat haar geen feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die tot het oordeel nopen dat de kantonrechter die vordering, indien zij die wel onder ogen had gezien, zou hebben geweigerd. Door aldus te overwegen heeft de voorzieningenrechter de in de voorgaande rechtsoverweging van dit arrest gegeven maatstaf niet miskend. Hieraan kan niet afdoen dat in strijd met bedoelde maatstaf in de laatste volzin van r.o. 4.5 de juistheid van de desbetreffende beschikking bij de beoordeling is betrokken, nu hetgeen daarvóór is overwogen een voldoende grondslag voor de beslissing van de voorzieningenrechter vormt.
22. De grief treft dan ook geen doel.
Grief V
23. In deze grief betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter in r.o. 4.1 ten onrechte overweegt dat appellanten zijn uitgegaan van een onjuiste lezing van het vonnis van 11 juli 2005 (bedoeld zal zijn: de beschikking van die datum), waar de kantonrechter overweegt dat uitgegaan moet worden van de bestuursleden die op 14 november (naar het hof begrijpt: 2004) in het Handelsregister vermeld stonden. Volgens [appellanten] stonden op 14 november 2004 de bestuursleden in het Handelsregister ingeschreven die krachtens de inschrijving van 15 november 2004 daarin zijn opgenomen.
24. Naar het oordeel van het hof berust deze grief, zoals de voorzieningenrechter ook heeft overwogen, op een onjuiste lezing van de beschikking van 11 juli 2005. De kantonrechter heeft in die beschikking bepaald dat de inschrijving in het Handelsregister van de bestuursleden van de Vereniging Gemeentebelangen Smilde-Beilen-Westerbork zodanig moet worden gewijzigd dat daarin worden opgenomen de namen van de bestuursleden die daar op 14 november 2004 als zodanig stonden geregistreerd. Het spreekt vanzelf dat op die dag de door [appellanten] bij deze grief vermelde vier personen (naast [appellant 1]) nog niet als bestuursleden waren vermeld, omdat de wijziging van 15 november 2004 toen nog niet was doorgevoerd. Dat die wijziging op 15 november 2004 met terugwerkende kracht tot 10 november 2004 is ingevoerd, betekent niet dat de aldus gewijzigde samenstelling van het bestuur kenbaar was voor iemand die het Handelsregister op 14 november 2004 zou hebben geraadpleegd, omdat op die datum immers nog de namen van de vorige drie bestuursleden, [appellant 1], [bestuurslid 2] en [bestuurslid 3], stonden vermeld. Er is dan ook geen sprake van een kennelijk verschrijving, zoals geïntimeerden menen, en de voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat [appellanten] de beschikking van 11 juli 2005 verkeerd hebben gelezen.
25. De grief faalt.
Grief VI
26. Het hof kan in deze grief geen bezwaren tegen het beroepen vonnis lezen, zodat deze geen verdere bespreking behoeft.
Met betrekking tot het opgeworpen incident
27. [appellanten] hebben bij wege van incident de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring gevorderd, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten.
28. Nu geen van de grieven slaagt, is er geen grond voor toewijzing van deze incidentele vordering.
De slotsom
29. De grieven zijn vergeefs voorgedragen en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dat betekent dat de verleende uitvoerbaarverklaring bij voorraad vooralsnog in stand blijft, in afwachting van de uitspraak van het hof in het hoger beroep tegen de beschikking van 11 juli 2005. [appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief II, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Gemeentebelangen c.s. begroot op euro 296,-- aan verschotten en op euro 894,= aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs Streppel, voorzitter, Kuiper en Keur, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 31 mei 2006.