ECLI:NL:GHLEE:2006:AX6399

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600014
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Makkinga
  • J. Laagland
  • F. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van alimentatiebeschikking en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 10 mei 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot herroeping van een alimentatiebeschikking. De man, appellant, heeft verzocht om de tenuitvoerlegging van de alimentatiebeschikking van 14 januari 2004 en de beschikking van 18 april 2001 te schorsen. Het hof oordeelt dat de man zich op grond van artikel 390 Rv kan wenden tot het hof met zijn verzoek tot herroeping. Het hof stelt vast dat de aard van een alimentatiebeschikking zich niet per definitie verzet tegen herroeping, en dat de man de mogelijkheid heeft om bij wijze van voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen. De vrouw, geïntimeerde, heeft het verzoek bestreden en verzocht de man niet ontvankelijk te verklaren. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er voldoende gronden zijn om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 18 april 2001 te schorsen. Het hof heeft daarbij overwogen dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de beschikking, met name met betrekking tot de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking van 18 april 2001 geschorst en verklaard dat deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing over de kosten van het geding zal in de procedure onder rekestnummer 0500480 worden genomen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 10 mei 2006
Rekestnummer 0600014
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
hierna te noemen: de man,
procureur mr A.H. Lanting,
advocaat mr L.R.G. Uneken,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr P.R. van den Elst,
advocaat mr H. Veldman.
Het procesverloop
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 januari 2006, heeft de man verzocht om, bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 386 Rv,
- primair, de ten uitvoerlegging van de beschikking van 14 januari 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden en de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden te schorsen;
- dan wel subsidiair, de ten uitvoerlegging van de beschikking van 14 januari 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden te schorsen.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 januari 2006, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de man in zijn verzoek niet ontvankelijk te verklaren althans hem het verzochte te ontzeggen en de man te veroordelen in de kosten van het geding.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief van 24 januari 2006 van mr Uneken met bijlage.
Ter zitting van 7 februari 2006 is de zaak behandeld.
De beoordeling
De inleiding
1. Bij beschikking van 1 mei 1996 heeft de rechtbank te Leeuwarden de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 19 december 1996 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2. Bij beschikking van 18 april 2001 heeft de rechtbank te Leeuwarden -op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage te haren behoeve- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand -19 december 1996- bepaald op ƒ 15.000,- per maand.
3. Bij beschikking van 14 januari 2004 heeft het hof voornoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
4. Het door de man tegen de beschikking van 14 januari 2005 ingestelde beroep in cassatie is vervolgens ongegrond verklaart c.q. afgewezen.
Het verzoek tot herroeping
5. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 november 2005, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, over te gaan tot algehele herroeping van de uitspraak van het hof van 14 januari 2004 en herstel van die procedure in de staat waarin partijen vóór die uitspraak waren, en derhalve de gehele heropening van het geding te bevelen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
6. Bij aanvullend verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 6 januari 2006, heeft de man zijn gronden voor het verzoek tot herroeping aangevuld en gepersisteerd bij het verzoek als gedaan bij het oorspronkelijke verzoekschrift van 14 november 2005 voornoemd.
7. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 januari 2006, heeft de vrouw het verzoek van de man bestreden en verzocht de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot herroeping althans hem het verzoek te ontzeggen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Het verzoek van de man tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 14 januari 2004 van het hof en van de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank Leeuwarden
8. De man heeft zich bij verzoekschrift van 6 januari 2006 gewend tot het hof met het verzoek -kort gezegd- bij wege van voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging van de beschikking van 14 januari 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden en de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden te schorsen.
* de standpunten
9. De man verzoekt de tenuitvoerlegging van de beschikking van 14 januari 2004 van het hof en/of de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden te schorsen. De man wijst er op dat dit verzoek wordt gedaan in het licht van zijn verzoek tot herroeping van de alimentatiebeschikking van 14 januari 2004 van het hof althans van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden (welk herroepingsverzoek bij het hof is geregistreerd onder rekestnummer 0500480). In de procedure tot herroeping van voornoemde beschikkingen stelt de man dat de beslissing van het hof tot stand is gekomen door bedrog in de procedure van de zijde van de vrouw en/of het achterhouden van gegevens van beslissende aard door de vrouw en/of door het overleggen van valse stukken door de vrouw, telkenmale ten aanzien van haar behoefte. De man geeft aan dat hij, in afwachting van de beslissing van het hof omtrent de door hem verzochte herroeping van voornoemde beschikkingen, belang heeft bij een schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 14 januari 2004 van het hof en de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden, omdat de vrouw op basis van voornoemde beschikking van 18 april 2001 (executoriale) beslagen heeft laten leggen op een aantal van zijn vermogensbestanddelen en dat verkoop hiervan op korte termijn aan de orde zal zijn.
10. De vrouw voert hiertegen -kort gezegd- aan, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis dat herroeping van een alimentatiebeschikking niet mogelijk is, omdat de aard van die beschikking zich daartegen verzet. Volgens de vrouw is voor de man, uitgaande van de juistheid van zijn stellingen/gronden, niet een verzoek tot herroeping maar een verzoek tot wijziging van de alimentatiebeschikking de aangewezen weg. Zij wijst er in dat verband op dat de man inmiddels een tweetal verzoeken tot wijziging heeft ingediend bij de rechtbank te Leeuwarden en dat beide verzoeken daar nog aanhangig zijn.
* het wettelijk kader
11. Ingevolge het bepaalde in artikel 390 Rv kan een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet.
12. Op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende kan een beschikking -ingevolge het bepaalde in artikel 382 Rv in verbinding met artikel 391 Rv- worden herroepen indien de beschikking:
a. berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;
b. berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de verzoekende partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
13. Ingevolge het bepaalde in de eerste volzin van artikel 386 Rv in verbinding met artikel 391 Rv schorst een verzoek tot herroeping de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking niet. Op grond van de tweede volzin in artikel 386 Rv kan evenwel de rechter die over de herroeping oordeelt, op een daartoe strekkend verzoek van de partij die een verzoek tot herroeping heeft gedaan, bij voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging (van de beschikking waarvan herroeping in het geding is) schorsen.
* de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek tot schorsing
14. Het hof stelt voorop dat de partijen verdeeld houdende vraag of de aard van een alimentatiebeschikking zich verzet tegen herroeping als bedoeld in artikel 390 Rv, dient te worden beantwoord in de procedure onder rekestnummer 0500480. De aard van de onderhavige procedure -het bij wege van voorlopige voorziening al dan niet schorsen van de tenuitvoerlegging van de alimentatiebeschikking waarvan herroeping is verzocht- brengt mee dat in de onderhavige procedure uitsluitend een voorlopig oordeel omtrent deze vraag dient en behoort te worden gegeven.
15. Indien, naar het (voorlopig) oordeel van het hof, valt uit te sluiten dat in de procedure onder rekestnummer 0500480 geoordeeld zal worden dat de aard van een alimentatiebeschikking zich niet verzet tegen een verzoek tot herroeping -en de man niet kan worden ontvangen in zijn verzoek tot herroeping- dient dit eveneens tot gevolg te hebben dat de man niet kan ontvangen in zijn verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking waartegen het verzoek tot herroeping is ingediend c.q. dient dit er toe te leiden dat zijn verzoek tot schorsing dient te worden afgewezen.
16. Indien daarentegen, naar het (voorlopig) oordeel van het hof, niet valt uit te sluiten dat geoordeeld zal worden dat de aard van een alimentatiebeschikking zich niet verzet tegen een verzoek tot herroeping -en de man kan worden ontvangen in zijn verzoek tot herroeping- dient dit naar het oordeel van het hof tot gevolg te hebben dat de man thans ook kan worden ontvangen in zijn verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking waartegen het verzoek tot herroeping is ingediend.
17. Gelet op het vorenstaande zal het hof thans beoordelen of, naar het voorlopig oordeel van het hof, valt uit te sluiten dat de rechter die op het verzoek tot herroeping heeft te beslissen tot het oordeel zal komen dat de aard van een alimentatiebeschikking zich niet verzet tegen een verzoek tot herroeping
18. Het hof stelt in deze voorop dat het rechtsmiddel herroeping een uitzondering is op de regel dat procedures een einde moeten hebben en dat een eenmaal afgedane zaak niet opnieuw aan een rechter kan worden voorgelegd. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden -de zogenaamde herzieningsgronden, thans opgenomen in artikel 382 Rv- wordt op deze regel inbreuk gemaakt doordat een procespartij gelegenheid krijgt een reeds in kracht van gewijsde gegane beschikking aan te tasten.
19. Het hof is het eens met de vrouw dat een alimentatiebeschikking -en een geschil betreffende alimentatie- naar zijn aard vooral daardoor wordt gekenmerkt dat rechterlijke uitspraken betreffende levensonderhoud ingevolge het bepaalde in artikel 1:401 BW in beginsel vatbaar zijn voor wijziging indien bij de uitspraak is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens (zodat deze uitspraak vanaf de aanvang niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven) dan wel indien sinds de uitspraak de daaraan ten grondslag liggende gegevens in relevante mate zijn gewijzigd (zodat deze uitspraak niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven).
20. Het hof merkt ten aanzien van het begrip onjuiste en/of onvolledige gegevens op dat -in het licht van de strekking en reikwijdte van artikel 1:401 BW en de wijze waarop in de jurisprudentie aan dat artikel invulling en toepassing wordt gegeven- rechtens niet van belang is de reden waarom bij de uitspraak is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens c.q. de reden van de onjuist- of onvolledigheid. Ook ingeval de gegevens onjuist en/of onvolledig zijn door toedoen van een van de procespartijen, bijvoorbeeld door bedrog in de procedure, het achterhouden van gegevens van beslissende aard en/of door valse stukken, staat de mogelijkheid van wijziging van de beschikking ingevolge het bepaalde in artikel 1:401 BW in beginsel open.
21. Het hiervoor overwogene doet de vraag rijzen of een alimentatiebeschikking zich wel leent voor herroeping. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
22. Blijkens de wetsgeschiedenis (de memorie van toelichting) van de wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 580, tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (wetsvoorstel 26 855, nr. 3) wordt de alimentatiebeschikking genoemd als voorbeeld van een beschikking waarvan de aard zich tegen een verzoek tot herroeping zou verzetten.
23. Het hof constateert evenwel dat aan de herroeping -zoals de regeling van herroeping met ingang van 1 januari 2002 vorm heeft gekregen in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering- een tweetal bijzondere voorzieningen zijn verbonden die rechtstreeks de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, de beschikking waarvan herroeping wordt verzocht, betreffen.
24. Een verzoek tot herroeping zelf schorst, ook onder de huidige regeling betreffende de herroeping, de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking niet. De beslissing daarentegen waarbij de rechter -die de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist heeft bevonden- het (oorspronkelijke) rechtsgeding geheel of gedeeltelijk heeft heropend, schorst op grond van het bepaalde in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 388 lid 1 Rv -en derhalve van rechtswege- wel de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking geheel dan wel, bij een gedeeltelijke heropening, in zoverre.
25. Daarnaast staat op grond van het bepaalde in artikel 386 Rv tweede volzin, aan de partij die het verzoek tot herroeping heeft gedaan, de mogelijkheid open om de rechter die over de herroeping oordeelt te verzoeken, bij wege van voorlopige voorziening, de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen.
26. Beide hiervoor genoemde voorzieningen bieden een procespartij die een verzoek tot herroeping heeft gedaan op het punt van de (schorsing van de) tenuitvoerlegging van de bestreden alimentatiebeschikking naar het oordeel van het hof (extra) waarborgen boven een verzoek tot wijziging van deze alimentatiebeschikking op grond van onjuiste en/of onvolledige gegevens als bedoeld in artikel 1:401 BW. Bij een dergelijk wijzigingsverzoek behoudt de beschikking immers haar (executoriale) kracht -en blijft daarmee een titel voor executie- totdat de rechter in de wijzigingsprocedure, onder wijziging van deze beschikking, een nieuwe beslissing heeft gegeven welke, in beginsel, behoudens uitvoerbaarverklaring bij voorraad, een aanvang neemt met het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak.
27. Het hof merkt hierbij op dat uitgangspunt is dat -in geval een partij bij een alimentatiebeschikking zich verzet c.q. opkomt tegen executiemaatregelen op basis van een dergelijke alimentatiebeschikking- een executiegeschil niet kan en mag worden gebruikt om ten aanzien van de hoofdzaak het debat te heropenen nu het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en het daarop gebaseerde gezag van gewijsde zich daartegen verzet. Het hof onderkent evenwel dat ook de bevoegdheid om een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ten uitvoer te leggen kan worden misbruikt en wanneer daarvan sprake is kan de tenuitvoerlegging van zulk een uitspraak op de voet van artikel 438 Rv worden verboden. In geval tegen de onherroepelijke uitspraak geen herroeping heeft opengestaan, kan bij de vraag of van zodanig misbruik sprake is, mede van belang zijn of die uitspraak klaarblijkelijk onjuist is ten gevolge van door de executant in de procedure gepleegd bedrog. Een verbod tot tenuitvoerlegging als hiervoor bedoeld kan evenwel niet worden gebaseerd op andere gronden dan misbruik van bevoegdheid, zijnde naar het oordeel van het hof een stringenter criterium dan het criterium dat gehanteerd dient te worden bij de vraag of een schorsing van een tenuitvoerlegging op de voet van het bepaalde in artikel 386 Rv aangewezen is. Het hof is van oordeel dat het leerstuk dat ook de bevoegdheid om een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ten uitvoer te leggen kan worden misbruikt en in een zodanig geval de tenuitvoerlegging op de voet van artikel 438 Rv kan worden verboden, minder rechtswaarborgen biedt dan de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging op de voet van artikel 386 Rv.
28. Daarnaast garandeert het rechtsmiddel herroeping -ingeval de rechter de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist heeft bevonden- gehele of gedeeltelijke heropening van het (oorspronkelijke) rechtsgeding tussen partijen waarbij de oorspronkelijke zaak, voorzover deze is heropend, opnieuw wordt beoordeeld en beslist en wel, uitgaande van een alimentatiebeschikking, vanaf aanvang. In deze hernieuwde beoordeling krijgen partijen de gelegenheid hun stellingen en weren te wijzigen en aan te vullen. De procedure op basis van artikel 1:401 BW betreft daarentegen een wijziging van de alimentatiebeschikking in een nieuwe procedure waarbij partijen door hun stellingen en weren de omvang van de procedure bepalen en waarin de vraag of de hernieuwde beoordeling een beoordeling is vanaf aanvang mede afhankelijk is van een rechterlijk oordeel daaromtrent.
29. Gezien het vorenoverwogene is het hof, anders dan de vrouw, van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de rechter die op het verzoek tot herroeping heeft te beslissen tot het oordeel komt dat de aard van een alimentatiebeschikking zich niet verzet tegen een verzoek tot herroeping. Naar het oordeel van het hof heeft de man zich op de voet van het bepaalde in artikel 390 Rv kunnen wenden tot het hof met zijn verzoek de beschikking van het hof van 14 januari 2004 en de beschikking van 18 april 2001 te herroepen en naar het hof begrijpt -in het verlengde daarvan- het geding betreffende de omvang van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (gedeeltelijk) te heropenen.
30. In het licht van het vorenstaande dient te worden aangenomen dat aan de man ook de mogelijkheid als verwoord in de tweede volzin van artikel 386 Rv, ter beschikking staat om zich tot de rechter die over de herroeping oordeelt te richten met het verzoek om, bij wege van voorlopige voorziening, de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen.
31. Het vorenoverwogene brengt mee dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 14 januari 2004 van het gerechtshof te Leeuwarden en de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden, als hiervoor omschreven in rechtsoverweging 8.
* een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man tot schorsing van de tenuitvoerlegging
32. Thans dient te worden beoordeeld of er gronden zijn om -zoals door de man verzocht- de tenuitvoerlegging van de beschikking van 14 januari 2004 van het hof en/of van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden te schorsen.
33. Het hof stelt in deze voorop dat het verzoek van de man tot schorsing van de tenuitvoerlegging slechts betrekking kan hebben op de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden zijnde immers de, door het hof bij beschikking van 14 januari 2004 bekrachtigde, beschikking waarbij de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage is vastgesteld en uit dien hoofde de (enige) beschikking betreffende de onderhoudsbijdrage die door de vrouw ten uitvoer kan worden gelegd. Hieraan doet niet af dat de man zich met het verzoek tot herroeping heeft gericht tot -en heeft moeten richten tot- het hof als de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld.
34. Het hof zal dan ook beoordelen of er gronden zijn om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank Leeuwarden te schorsen vooruitlopend op een beslissing van het hof op het verzoek van de man tot herroeping in de procedure onder rekestnummer 0500480 en -in het verlengde daarvan, indien het hof in die procedure van oordeel mocht zijn dat een alimentatiebeschikking in algemene zin kan worden herroepen en het hof de in die procedure voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist zal bevinden- heropening van het geding tussen partijen welke heropening alsdan van rechtswege schorsing van de tenuitvoerlegging van de (door het hof bekrachtigde) beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank tot gevolg zal hebben.
35. Uit de door de man en de vrouw overgelegde stukken van het geding betreffende het verzoek van de man tot herroeping -het verzoekschrift alsmede het aanvullende tweede verzoekschrift van de man en het verweerschrift van de vrouw- acht het hof voorshands voldoende gronden aanwezig om aannemelijk te achten dat er, op het punt van de behoefte van de vrouw te weten de kwestie of en in hoeverre zij door eigen inkomsten in redelijkheid in de kosten van haar levensonderhoud kan voorzien, gerede twijfel kan bestaan aan de juistheid van de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden.
36. Naar het oordeel van het hof kunnen uit de stukken van het geding betreffende het verzoek tot herroeping van de man voldoende aanwijzingen worden geput dat de vrouw op het punt van de (afwikkeling van de) nalatenschap(pen) van de ouders van de vrouw het hof -op daartoe strekkende vragen van de zijde het hof- niet (geheel) juist en/of volledig en/of naar waarheid heeft geïnformeerd. In aanmerking nemende dat ten aanzien van de herroepingsgrond bedrog in het algemeen wordt aangenomen dat deze grond ruim uitgelegd dient te worden en alle gevallen behelst waarin, naar achteraf is gebleken, sprake is van een oneerlijke proceshouding van de wederpartij die tot strekking heeft de waarheid te verdoezelen en hierdoor de uitkomst van de procedure te harer gunste te sturen, acht het hof voorshands niet uitgesloten dat vorenomschreven handelingen van de vrouw als bedrog door haar gepleegd in de (alimentatie)procedure kunnen worden gekwalificeerd.
37. Het hof acht voorts niet uitgesloten dat indien het hof zou hebben beschikt over de juiste en volledige informatie betreffende de (afwikkeling van de) nalatenschap(pen) van de ouders van de vrouw, deze informatie zou hebben geleid tot een ander oordeel omtrent de vraag of en in hoeverre de vrouw door eigen inkomsten redelijkerwijs zou kunnen voorzien in de kosten van haar levensonderhoud en derhalve tot een ander oordeel omtrent de hoogte van de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de zijde van de man in deze kosten en alsdan tot een lagere door de man te betalen onderhoudsbijdrage.
38. Het vorenstaande brengt mee dat het hof voldoende gronden aanwezig acht om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden te schorsen.
39. Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van het geding is het hof van oordeel dat een beslissing in de onderhavige procedure achterwege kan blijven, nu daarover dient te worden beslist in de procedure onder rekestnummer 0500480.
De beslissing
Het gerechtshof:
schorst de tenuitvoerlegging van de (door het hof bij beschikking van 14 januari 2004 bekrachtigde) beschikking van 18 april 2001 van de rechtbank te Leeuwarden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat in de procedure onder rekestnummer 0500480 zal worden beslist omtrent de kosten van het onderhavige geding;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs Melssen, voorzitter, Makkinga en Laagland, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 10 mei 2006 .