ECLI:NL:GHLEE:2006:AX6260

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600140
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • Keur
  • Zandbergen
  • Telman
  • Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over boerderij en melkquotum in kort geding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerden] over de eigendom van een boerderij en de bijbehorende rechten op een melkquotum. [appellant] bewoont de boerderij en heeft in kort geding gevorderd dat hij niet genoodzaakt is om de boerderij voor 1 juni 2006 te ontruimen en dat hij niet verplicht is om 68.301 kg melkquotum te verkopen. Dit geschil is ontstaan na een eerder arrest van het hof van 14 december 2005, waarin werd geoordeeld dat de boerderij en landerijen aan [geïntimeerde 1] toebehoren als gevolg van een legaat. Het hof heeft in dit kort geding overwogen dat [appellant] jarenlang de boerderij in gebruik heeft gehad en dat hij een redelijke termijn moet krijgen om zijn bedrijfsmiddelen te verkopen. Het hof heeft [appellant] veroordeeld om de boerderij uiterlijk op 1 juni 2006 te ontruimen en mee te werken aan de verkoop van het melkquotum. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, die zijn vorderingen had afgewezen. Het hof heeft de grieven van [appellant] niet gehonoreerd en het vonnis van de voorzieningenrechter in stand gelaten. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 mei 2006
Rolnummer 0600140
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant], gemeente [woongemeente appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr P.R. van den Elst,
voor wie gepleit heeft mr M.G. van Breukelen, advocaat te Roden,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 1],
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk (in enkelvoud) te noemen: [geïntimeerden],
procureur: mr F.P. van Dalen, die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis uitgesproken op 17 februari 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 maart 2006 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd kortgedingvonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van
29 maart 2006.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep, tevens memorie van grieven, luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en
uren, en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, het op 17 februari 2006 door de Recht-
bank te Groningen onder zaaknummer 84346 KG ZA 06-26, tussen appellant als eiser en
geïntimeerden als gedaagden gewezen vonnis te vernietigen en op nieuw rechtdoende
door:
- Primair: te bepalen dat [appellant] niet genoodzaakt is om de bewuste boerderij, namelijk
gelegen aan de [adres], en bijbehoren, tegen 1 juni 2006 te ontruimen (hetgeen
tevens inhoud[t] dat geen dwangsom verschuldigd zal worden) en tevens niet
genoodzaakt is om 68.301 kg melkquotum te verkopen zoals in het arrest van het
Gerechtshof te Leeuwarden van 14 december 2005 (rolnr. 0500382) is bepaald, in ieder
geval totdat de Rechtbank te Groningen in de bodemprocedure een eindvonnis
(zaak/rolnr. 77501 HA ZA 05179) heeft gewezen, zodat appellant tot die datum het
recht heeft/houdt om het bedrijf, de boerderij en de bijbehorende landerijen, opstallen
en roerende zaken, gelegen aan de [adres], te blijven
bewonen/gebruiken;
- Subsidiair: [geïntimeerden] te verbieden om een beroep te doen op het arrest van het
Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 14 december 2005 (rolnr. 0500382), zolang in de
bodemprocedure, zoals aanhangig bij de Rechtbank te Groningen, geen uitspraak is
gedaan;
- Meer subsidiair: [geïntimeerden] te verbieden het vonnis van het Gerechtshof te Leeuwarden
d.d. 14 december 2005 (rolnr. 0500382) in afwachting van de uitkomst van de door
[appellant] aanhangig gemaakte bodemprocedure bij de Rechtbank te Groningen, ten
uitvoer te leggen;
- Nog meer subsidiair: een zodanige beslissing te treffen als u in goede justitie meent te
behoren, doch van gelijke aard en strekking;
- Meest subsidiair: te bepalen dat de boerderij, etc., niet eerder behoeft te worden
ontruimd dan uiterlijk 31 maart 2007 en eveneens te bepalen dat eerst tegen die datum
de bewuste hoeveelheid melkquotum behoeft te worden verkocht;
- Dat de hierboven genoemde vorderingen worden toegewezen op straffe van verbeurte
van een dwangsom van euro 500.000,-- bij overtreding van dit verbod;
- Alles met veroordeling van appellanten (lees: geïntimeerden; hof) in de kosten van het
geding in beide instanties."
Door [geïntimeerden] is bij memorie van antwoord verweer gevoerd met als conclusie:
"de grieven van [appellant] niet te willen honoreren en het vonnis van 17 februari 2006 van
de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Groningen in stand te laten, kosten
rechtens."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging door de advocaat van [appellant] van een pleitnota.
Door [appellant] is ten behoeve van het pleidooi een tweetal aanvullende producties overgelegd.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
1. Vooropgesteld wordt dat de spoedeisendheid van de zaak voortvloeit uit de aard van het gevorderde.
2. De weergave door de voorzieningenrechter van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1. (1.1 t/m 1.3) in het aangevallen kortgedingvonnis is noch door grieven noch anderszins bestreden, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
3. Het gaat in dit kort geding - samengevat - om het volgende.
3.1. Tussen partijen is onder meer in geschil wie eigenaar is van de thans door
[appellant] bewoonde boerderij aan de [adres] en bijbehoren (waaronder de rechten op het melkquotum). Ter zake is bij de rechtbank Groningen een bodemgeschil aanhangig. Die zaak staat voor vonnis.
3.2. Bij arrest van 14 december 2005 (rolnummer 0500382) heeft het hof geoordeeld dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat wijlen [de eigenares] - echtgenote van [appellant] en moeder van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] - als eigenares van de boerderij met bijbehorende landerijen gerechtigd was daarover bij testament vrijelijk te beschikken, alsook dat als gevolg van de afgifte van het legaat die onroerende zaken rechtens aan [geïntimeerde 1] in eigendom toebehoren. Het hof heeft voorts overwogen dat [geïntimeerde 1] zijn belang bij het verkrijgen van de vrije beschikking over de boerderij met landerijen voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Met betrekking tot de belangen van [appellant] heeft het hof vervolgens overwogen dat [appellant] in dit kort geding weliswaar geen beroep heeft gedaan op een gebruiksrecht, doch dat daar tegenover staat dat niet kan worden voorbij-gegaan aan het feit dat hij de boerderij en de landerijen feitelijk wel jarenlang in gebruik heeft gehad en dat hem een redelijke termijn gegund moet worden om, in het kader van een goede afwikkeling van de bedrijfsvoering, zijn vee en overige bedrijfsmiddelen te kunnen verkopen. Op grond hiervan heeft het hof [appellant] in kort geding veroordeeld om uiterlijk op 1 juni 2006 de boerderij etc. te ontruimen en voorts mee te werken aan de verkoop en levering van 68.301 kg. melkquotum.
1.0. [appellant] heeft [geïntimeerden] op 2 februari 2006 in kort geding gedagvaard en gevorderd 1) primair: te bepalen dat hij niet genoodzaakt is om de boerderij tegen 1 juni 2006 te ontruimen en tevens niet genoodzaakt is om 68.301 kg. melkquotum te verkopen, in ieder geval niet totdat de rechtbank Groningen in de bodemprocedure een eindvonnis heeft gewezen; 2) subsidiair: [geïntimeerden] te verbieden een beroep te doen op het arrest van het hof van 14 december 2005 (rolnummer 0500382) zolang in de bodemprocedure geen uitspraak is gedaan; 3) meer subsidiair:
[geïntimeerden] te verbieden genoemd arrest van het hof van 14 december 2005 in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure ten uitvoer te leggen; 4) nog meer subsidiair: een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren, doch van gelijke aard en strekking; 5) meer meer subsidiair: te bepalen dat de boerderij etc. niet eerder hoeft te worden ontruimd dan uiterlijk 31 maart 2007 en eveneens te bepalen dat eerst tegen die datum de bewuste hoeveelheid melkquotum behoeft te worden verkocht; 6) te bepalen dat de hierboven genoemde vorderingen worden toegewezen op straffe van verbeurte van een dwangsom van euro 500.000,-- bij overtreding van dit verbod, en 7) [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.4. [geïntimeerden] heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd.
1.5. Bij kortgedingvonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter het gevorderde afgewezen en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen.
4. [appellant] heeft negen grieven opgeworpen.
4.1. In de (toelichting op de) grieven I t/m IV voert [appellant] aan dat de voorzieningen-rechter ten onrechte geen redenen heeft gevonden de executie te schorsen, alsmede dat de voorzieningenrechter bij de vereiste afweging van belangen op onjuiste gronden de weegschaal ten gunste van [appellant] heeft laten doorslaan.
4.2. Voorts stelt [appellant] dat voortschrijdend inzicht aan zijn zijde ertoe heeft geleid dat aangenomen moet worden dat hem het gebruik van de boerderij etc. toekomt op grond van een bruikleenovereenkomst, dan wel van het recht van gebruik/ bewoning. [appellant] is op die gronden van mening dat sprake is van misbruik van executiebevoegdheid aan de kant van [geïntimeerden] Hij voegt daaraan toe dat executie van het arrest van 14 december 2005 dermate zwaarwegende gevolgen voor hem heeft dat zijn belangen dienen te prevaleren boven die van [geïntimeerden]
4.3. Bovendien treedt, aldus [appellant], met de uitvoering van de plannen welke [geïntimeerde 1] stelt te hebben met de boerderij - het omvormen tot een school voor autistische kinderen - een onomkeerbare situatie in.
4.4. Volgens [appellant] valt het onderhavige kort geding onder de definitie van zowel een "gewoon" kort geding als een executie-kortgeding.
4.5. [appellant] heeft daarnaast aangevoerd dat sprake is van nova, in die zin dat hij na genoemd arrest van 14 december 2005 tot het inzicht is gekomen dat hij gerech-tigd is tot het gebruik van de boerderij etc. en, op grond van de bepalingen in de in maart 2002 door notaris Velema opgestelde concept-maatschapsakte, tot (in ieder geval) de helft van het melkquotum.
4.6. [appellant] is van mening dat de zaak te omvangrijk en te complex is om in kort geding over te oordelen.
4.7. (De toelichting op) grief V stelt aan de orde dat 's hofs arrest van 14 december 2005 op een juridische of feitelijke misslag berust, hierin bestaande dat het hof niet ambtshalve de rechtsgronden heeft aangevuld. Indien het hof dat wel had gedaan, dan was hij tot het oordeel gekomen dat [appellant] terdege een beroep kan doen op de bruikleenovereenkomst dan wel op het recht van gebruik/bewoning.
4.8. In grief VI wordt het oordeel van de voorzieningenrechter bestreden dat het bij het door [appellant] gedane beroep op zijn gebruiksrecht van de boerderij of op een bruikleenovereenkomst niet gaat om na het wijzen van het arrest opgekomen omstandigheden en feiten, maar om een gewijzigde juridische kwalificatie van destijds al bestaande en bekende feiten en omstandigheden.
4.9. Grief VII komt op tegen hetgeen de voorzieningenrechter heeft geoordeeld met betrekking tot de verkoop van het melkquotum op uiterlijk 1 juni 2006.
4.10. De grieven VIII en IX richten zich tegen de beslissing van de voorzieningen-rechter om de vordering van [appellant] af te wijzen en de proceskosten te compenseren.
4.11. Al deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen.
5.1. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
5.2. Ter aanvulling voegt het hof hieraan toe dat de hiervoor in r.o. 4.5 bedoelde maatschapsakte, waarop [appellant] zich heeft beroepen, slechts in concept bestaat. [geïntimeerde 1] heeft zich niet met dit concept akkoord verklaard. Van het daadwerkelijk tot stand komen van en het bestaan van een maatschap is derhalve voorshands niet gebleken.
De enkele omstandigheid dat in de concept-maatschapsakte melding wordt gemaakt van een gebruiksrecht brengt, nog daargelaten dat dit geen novum is, niet reeds om die reden mee dat sprake zou zijn van een gebruiksrecht in de door [appellant] bedoelde zin.
Overigens is de stelling van [appellant] dat het door hem bedoelde gebruiksrecht een novum is, in strijd met zijn in grief V besloten liggend verwijt dat het arrest van het hof van 14 december 2005 op een kennelijke misslag berust, omdat het hof ter zake van het gebruik of de bruikleenovereenkomst niet de rechtsgronden heeft aangevuld, wat daar verder overigens ook van zij.
5.3. Ook de door [appellant] aan de jaarrapporten over 2002 en 2003 ontleende argumenten inzake zijn vermeende eigendom van de boerderij en bijbehorende landerijen kunnen hem niet baten, nu bedoelde jaarrapporten reeds tot het dossier van het hof behoorden op grond waarvan het arrest van 14 december 2005 is gewezen.
Slotsom
6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het kortgedingvonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
Gelet op de familiebetrekkingen tussen partijen zal het hof de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het kortgedingvonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mrs Keur, voorzitter, Zandbergen en Telman, raden, en uitgesproken door mr Breemhaar, raadsheer, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van vrijdag 19 mei 2006.