ECLI:NL:GHLEE:2006:AX1376

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
0500364 en 0500402
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontzetting uit tijdelijke voogdij van minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Groningen, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming werd gelast om een nader onderzoek in te stellen naar de tijdelijke voogdij van een minderjarige, geboren in Texas, USA. De pleegouders, die de minderjarige tijdelijk onder hun hoede hebben, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 13 juli 2005, waarin de kantonrechter hen niet-ontvankelijk verklaarde in hun verzoek tot ontzetting van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (LJ&R) uit de tijdelijke voogdij. De kantonrechter had ambtshalve besloten dat de raad een onderzoek moest instellen naar de voogdij, waarbij de belangen van de minderjarige voorop stonden.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht geen aanleiding heeft gezien om de behandeling van de zaak aan te houden voor een nadere zitting, om de Texaanse rechter in de gelegenheid te stellen een verweerschrift in te dienen. Het hof stelt vast dat de kantonrechter bevoegd was om ambtshalve een onderzoek te gelasten, ongeacht of er een verzoek van de pleegouders was. De beslissing van de kantonrechter wordt gekarakteriseerd als een tussenbeschikking, waartegen geen direct hoger beroep mogelijk is, maar dat dit pas kan samen met de eindbeschikking.

Het hof concludeert dat de pleegouders en het LJ&R niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, omdat de kantonrechter niet de bevoegdheid had om de voogdij te ontzetten zonder een verzoek van de raad of andere belanghebbenden. De pleegouders hebben geen belang meer bij hun verzoek, aangezien het onderzoek door de raad inmiddels is uitgevoerd en geen verzoek tot ontzetting heeft geleid. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de internationale samenwerking tussen de Nederlandse en Texaanse autoriteiten in voogdijzaken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 3 mei 2006
Rekestnummers 0500364 en 0500402
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak
met rekestnummer 0500364 van
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats appellant 2],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
procureur mr V.M.J. Both,
advocaat mr A. van Traa,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbende:
het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: het LJ&R
en in de zaak met rekestnummer 0500402 van
het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
appellant,
hierna te noemen: het LJ&R,
procureur mr B. Delhaye,
advocaat mr W.H. van Wijk,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: de raad,
geïntimeerde.
Belanghebbenden:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats appellant 2],
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders.
In beide zaken
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 13 juli 2005 heeft de rechtbank te Groningen, sector Kanton, locatie Groningen, de raad ambtshalve gelast met spoed een nader onderzoek in te stellen, teneinde een verzoek aan de civiele sector van de rechtbank te Groningen voor te leggen om het LJ&R op de voet van de artikelen 1:327 sub b en 1:328 BW te ontzetten uit de tijdelijke voogdij van [de minderjarige], geboren [in 2002], dan wel de kantonrechter te verzoeken een bijzonder curator ten behoeve van [de minderjarige] te benoemen op de voet van artikel 1:250 BW.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 1 september 2005, hebben de pleegouders in de zaak met rekestnummer 0500364 verzocht de beschikking van 13 juli 2005 te vernietigen en opnieuw beslissende voor recht te verklaren dat maatregelen de status van [de minderjarige] betreffende bij uitsluiting van anderen door de Nederlandse rechter getroffen dienen te worden.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 29 september 2005, heeft het LJ&R in de zaak met rekestnummer 0500402 verzocht primair de beschikking van 13 juli 2005 te vernietigen en subsidiair opnieuw recht doende bij beschikking te bepalen, dat de verzoeken van William C. Martin III, Senior District Judge of the District Court of Wood County, Texas (USA), 402nd Judicial District en de Raad voor de Kinderbescherming aan de kantonrechter te Groningen van respectievelijk 2 juni 2005 en 12 juli 2005, niet-ontvankelijk zijn, tenminste voorzover het hof van oordeel is, dat die verzoeken ten grondslag liggen aan de beschikking van genoemde kantonrechter van 13 juli 2005.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de raad en het LJ&R geen verweerschrift ingediend.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 21 oktober 2005 van mr Both en een brief van 31 oktober 2005 met bijlagen van F. van der Haar namens de raad.
Ter zitting van 10 november 2005 is de zaak behandeld.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Op 10 juni 2005 is ter griffie van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen ingekomen een brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gericht aan de kantonrechter mr F.B. Böttcher. In die brief geeft buitenlandse zaken aan dat door de Texaanse rechtbank een verzoek is gedaan aan het Nederlandse consulaat-generaal te Miami om te bemiddelen bij de totstandkoming van contact tussen de kantonrechter en de Texaanse rechtbank inzake de voogdij over [de minderjarige], geboren [in 2002] in de
Verenigde Staten van Amerika (hierna: USA), hierna te noemen de minderjarige, die de Nederlandse en Amerikaanse nationaliteit heeft.
2. De ouders van de minderjarige zijn [de vader], van Mexicaanse nationaliteit, de vader, en [de moeder], van Nederlandse nationaliteit, de moeder.
3. De moeder van de minderjarige is op 7 september 2003 in Texas, USA, doodgeschoten.
4. Ten tijde van het overlijden van de moeder was het gezin woonachtig in Texas, USA. Vader heeft in de periode rondom het overlijden van moeder in de USA gedetineerd gezeten en is na afloop van zijn detentie als illegaal vreemdeling uitgezet.
5. De rechtbank te Wood County in Texas (USA) heeft op 1 oktober 2003 ordemaatregelen getroffen inhoudende dat de minderjarige wordt geplaatst onder de voogdij van de Child Protection Services te Houston, Texas, en voorts dat de minderjarige voorlopig wordt toevertrouwd aan [de pleegouders], respectievelijk oom en tante van de minderjarige, de pleegouders.
6. De pleegouders hebben voormelde ordemaatregelen ondertekend, waarbij zij hebben toegezegd om samen met de minderjarige terug te komen voor een (vervolg)zitting bij de rechtbank te Wood County, Texas, USA.
7. Namens het Nederlandse Consulaat heeft [betrokkene] de ordemaatregel ondertekend, aangezien Nederland de aanwezigheid van de minderjarige op zittingen in Texas, USA, garandeerde.
8. De minderjarige is met de pleegouders naar Nederland gekomen.
9. Bij beschikking van 11 november 2003 heeft de kantonrechter te Groningen de Stichting Leger des Heils Welzijns- en gezondheidszorg te Groningen (hierna te noemen het LJ&R) belast met de tijdelijke voogdij over de minderjarige.
10. Naar aanleiding van de in rechtsoverweging 1 genoemde brief van Buitenlandse Zaken zijn er blijkens de zich in het dossier bevindende afschriften vele (schriftelijke) contacten geweest tussen de rechter/rechtbank van Wood County in Texas (USA) en de kantonrechter.
11. Bij brief van 1 juli 2005 zijn de pleegouders, het LJ&R en de raad uitgenodigd voor een onderhoud met de kantonrechter, te houden op 12 juli 2005 in het gerechtsgebouw inzake het in die brief genoemde onderwerp.
12. Als onderwerp vermeldt de betreffende brief: [de minderjarige].
13. De kantonrechter heeft de juristen van het LJ&R, [jurist 1] en [jurist 2], op respectievelijk 10 juni 2005 en 11 juli 2005 telefonisch te woord gestaan, waarbij de kantonrechter, blijkens de beschikking waarvan beroep, het gesprek met
[jurist 2] als vertrouwelijk heeft aangemerkt.
14. Op 12 juli 2005 heeft een onderhoud plaatsgevonden als bedoeld in de brief van
1 juli 2005.
15. Van de inhoud van voormeld onderhoud is door de griffier en de kantonrechter een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de aanhef/inleiding - voor zover thans van belang - als volgt luidt:
Op 12 juli 2005 zijn voor mr F.B. Bötcher, kantonrechter, bijgestaan door
G. Veldstra als griffier, op grond van een op 10 juni 2005 ter griffie ingekomen schrijven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarbij de kantonrechter is verzocht om informeel in overleg te treden met de rechter in Texas met betrekking tot de afwikkeling van de tijdelijke voogdij over de minderjarige, verschenen de pleegouders, [betrokkene 1] werkzaam bij de Stichting Leger des Heils Welzijns- en gezondheidszorg, [betrokkene] en [betrokkene 3] werkzaam bij de raad.
16. Na voormeld onderhoud op 12 juli 2005 heeft de kantonrechter op 13 juli 2005 een beschikking gegeven met de inhoud als hiervoor weergegeven onder "Het geding in eerste aanleg".
17. Zowel de pleegouders als het LJ&R hebben hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
18. De raad heeft ter uitvoering van voormelde beschikking met spoed een onderzoek ingesteld en aansluitend op 31 oktober 2005 een rapport uitgebracht.
De ontvankelijkheid van de pleegouders en het LJ&R in het hoger beroep
19. De beschikking van de door de kantonrechter te Groningen op 13 juli 2005 gegeven beslissing vermeldt als aanhef:
BESCHIKKING in het kader van een verzoek tot ontzetting uit de tijdelijke voogdij van [de minderjarige], geboren [in 2002] te [geboorteplaats], Texas.
20. In rechtsoverweging 2 van die beschikking overweegt de kantonrechter het volgende:
Verzoek rechter Texas
De rechter in Texas heeft de kantonrechter te Groningen verzocht - bij schrijven van 2 juni 2005 aan het Nederlandse Consulaat in Miami en bij mail van 22 juni 2005 aan de kantonrechter - maatregelen te treffen opdat [de pleegouders] met de minderjarige, zoals door hen destijds is toegezegd, op de (vervolg)zitting in Texas, USA, kan verschijnen.
21. In rechtsoverweging 4.5. overweegt de kantonrechter het volgende:
Overeenkomstig diens suggestie verzoekt de kantonrechter de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen een nader onderzoek in te stellen teneinde een verzoek aan de civiele sector van deze rechtbank voor te leggen om het LJ&R te ontzetten uit de tijdelijke voogdij op de voet van de artikelen 1:327 sub b en 1:328 BW dan wel een verzoek te doen aan de kantonrechter tot benoeming van een bijzonder curator op de voet van artikel 1:250 BW.
22. De in deze zaak van belang zijnde artikelen luiden - voor zover van belang - als volgt:
Artikel 1:327 aanhef en sub b BW:
1. Indien de rechtbank dit in het belang van die minderjarigen noodzakelijk
oordeelt kan zij een voogd ten aanzien van een of meer tot een zelfde voogdij
behorende minderjarigen ontzetten op grond van:
a. .....
b. misbruik van zijn bevoegdheid, verwaarlozing van zijn verplichtingen, of
de omstandigheid dat hij niet in staat is tot een behoorlijke uitoefening
van zijn voogdij.
Artikel 1:328 BW:
Ontzetting van een met voogdij belaste rechtspersoon kan slechts op de in het eerste lid van het vorige artikel onder b-e genoemde gronden geschieden.
Artikel 1:329 BW:
1. Ontzetting van de voogdij kan slechts worden uitgesproken op verzoek van een
voogd, een der bloed- of aanverwanten van de minderjarige tot en met de vierde
graad, de raad voor de kinderbescherming of van het openbaar ministerie.
2. .....
3. In het geval, bedoeld bij artikel 367 van dit boek kan de rechtbank de ontzetting
uitspreken, ook al had de raad voor de kinderbescherming deze niet verzocht.
Artikel 1:367 BW:
De raad voor de kinderbescherming die van de kantonrechter zodanige mededeling ontvangt, onderwerpt, na onderzoek van de overige gedragingen van de voogd jegens de minderjarige, binnen zes weken na dagtekening van die mededeling aan het oordeel van de rechtbank de vraag, of ontzetting van de voogd op grond van artikel 327 eerste lid onder b, van dit boek moet volgen.
Artikel 810 Rv:
1. De rechter kan in zaken betreffende minderjarigen,..., indien hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de raad voor de kinderbescherming inwinnen. Hij kan de raad daartoe in elke stand van het geding oproepen.
23. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, een en ander in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af, dat de kantonrechter het verzoek van - kort gezegd - de rechter/rechtbank uit Texas heeft opgevat als een verzoek gericht aan haar in haar hoedanigheid van kantonrechter, teneinde al datgene te doen dat noodzakelijk is om te bewerkstelligen dat de pleegouders met de minderjarige op de zitting in Texas zullen verschijnen.
24. De kantonrechter heeft derhalve - terecht - de rechter/rechtbank in Texas niet aangemerkt als degene die in zijn/haar (ambtelijke) hoedanigheid van degene die de in rechtsoverweging 5. bedoelde ordemaatregelen heeft genomen, heeft verzocht het LJ&R uit de tijdelijke voogdij te ontzetten. Immers ontzetting uit de (tijdelijke) voogdij kan slechts worden uitgesproken op verzoek van de in artikel 1:326 BW genoemde (rechts)personen, waartoe niet behoort de betreffende rechter/rechtbank in Texas.
25. Het hof leidt uit de beschikking af, met name uit rechtsoverweging 4.5., dat de kantonrechter uit hetgeen namens de raad bij het onderhoud van 12 juli 2005 naar voren is gebracht, kennelijk heeft afgeleid dat de raad - na een onderzoek - eventueel een verzoek tot ontzetting van het LJ&R uit de tijdelijke voogdij bij de rechtbank zou (kunnen) gaan indienen, waartoe de raad ingevolge artikel 1:329 lid 1 BW ook bevoegd is.
26. Uit het vorenstaande vloeit tevens voort dat de rechter/rechtbank in Texas partij noch belanghebbende is (geworden) in de zin van de wet, zodat de kantonrechter hem/haar - wederom terecht - niet in één van deze hoedanigheden heeft aangeduid/genoemd in haar beschikking.
27. Uit het in de rechtsoverwegingen 24 en 25 overwogene vloeit tevens voort dat het LJ&R de rechter/rechtbank in Texas in haar beroepschrift ten onrechte als geïntimeerde heeft aangeduid.
28. In het licht van al het vorenstaande komt het hof dan ook tot het oordeel dat er geen aanleiding is de behandeling van deze zaak tot een nadere zitting aan te houden, teneinde de rechter/rechtbank in Texas (alsnog) in de gelegenheid te stellen een verweerschrift in te dienen en/of de betreffende rechter/rechtbank (alsnog) voor zodanige (nadere) zitting op te roepen.
29. Gelet op hetgeen hiervoor met name in de rechtsoverwegingen 21 en 25 is overwogen en gelet op artikel 1:329 BW, een en ander in onderlinge samenhang beschouwd, leidt het hof daaruit af dat de kantonrechter met haar beschikking kennelijk wenst(e) te bewerkstelligen dat de raad naar aanleiding van een door hem ingesteld onderzoek zou overwegen een verzoek tot ontzetting van het LJ&R uit de (tijdelijke) voogdij in te dienen.
30. Waar de (tijdelijke) voogdij een zaak betreffende minderjarigen betreft, kon en mocht de kantonrechter - zoals zij zelf aangeeft ambtshalve - de raad verzoeken een nader onderzoek in te stellen als door haar in haar beschikking omschreven.
31. Daarbij is niet van belang of de kantonrechter haar beslissing om een onderzoek door de raad te gelasten heeft gebaseerd op - kort gezegd - de bepalingen betreffende (en verzoek tot) ontzetting van de (tijdelijke) voogdij dan wel op de algemene bepalingen die zien op zaken betreffende minderjarigen als bedoeld in artikel 810 Rv.
32. Nu de kantonrechter in een zaak als deze de bevoegdheid heeft en had om ook zonder een daartoe strekkend verzoek van wie dan ook ambtshalve een onderzoek te laten uitvoeren door de raad als door haar in haar beschikking gelast, vloeit daaruit tevens voort dat het hof de klacht van de raad dat hij, anders dan door de kantonrechter overwogen, niet de suggestie tot zodanig onderzoek heeft gedaan, verder onbesproken kan laten.
33. Waar de beslissing van de kantonrechter derhalve een ambtshalve beslissing betreft en waar zij niet door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het verzochte [verzoek tot ontzetting van het LJ&R uit de tijdelijke voogdij van de minderjarige] een einde heeft gemaakt, is er alleen hierom al sprake van een (voorbereidende) tussenbeschikking.
34. Aan het vorenoverwogene doet niet af, dat in het dictum niet is vermeld dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden, aangezien een verdere beslissing ter zake van maatregelen als hiervoor bedoeld, met name die tot ontzetting van het LJ&R uit de (tijdelijke) voogdij door de kantonrechter, zoals deze ook zelf reeds heeft overwogen, in deze zaak niet aan de orde kan zijn c.q. is. Immers een verzoek tot ontzetting van de voogdij dient - zoals uit het vorenoverwogene blijkt en ook de kantonrechter zelf in haar correspondentie met de rechter/rechtbank in Texas heeft aangegeven - te worden (ingediend bij, alsmede) behandeld en beslist door de rechtbank (artikel 1:329 lid BW op verzoek dan wel ingevolge artikel 1:329 lid 3 ambtshalve) en niet door de kantonrechter.
35. Ingevolge artikel 358 lid 4 Rv kan van een tussenbeschikking hoger beroep worden ingesteld slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald of artikel 75, eerste lid Rv, van toepassing is.
36. Nu de kantonrechter niet anders heeft bepaald en evenmin artikel 75, eerste lid, Rv van toepassing is, dienen de pleegouders en het LJ&R niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun hoger beroep.
37. De mededeling van de griffier aan het slot van de bestreffende beschikking - kort samengevat - dat van deze eindbeschikking hoger beroep kan worden ingesteld, maakt dat niet anders, nu zodanige mededeling niet de wettelijke regeling van het hoger beroep opzij kan zetten, terwijl de pleegouders en het LJ&R voorts er niet vanuit mogen gaan dat aan zodanige mededeling van de griffier een beslissing van de rechter ten grondslag ligt.
38. Evenmin doet aan het vorenstaande af dat de beschikking naar de mening van de pleegouders en/of het LJ&R met verzuim van essentiële vormen tot stand is gekomen, waaronder het niet juist vermelden van het doel van de oproep voor het onderhoud van 12 juli 2005 en/of schending van het beginsel van hoor en wederhoor en/of het hebben van een vertrouwelijk verhoor van [jurist 2] (waarmee kennelijk wordt bedoeld dat de inhoud van dat gesprek niet aan hen is medegedeeld) en/of - kort gezegd - handelen in strijd met artikel 6 EVRM, aangezien zulks niet kan afdoen aan de toepasselijkheid van artikel 358 lid 4 Rv. Immers, bij een tussenbeschikking is er - kort gezegd - geen sprake van een appelverbod, maar slechts van uitgesteld appel. Mocht een beslissing (op een verzoek) tot ontzetting voortvloeien uit het door de kantonrechter gelaste onderzoek, dan kunnen de pleegouders en/of het LJ&R alsnog hun klachten dienaangaande naar voren brengen. Bovendien had op verzoek van partijen alsnog verlof voor het tussentijds instellen van appel tegen een tussenbeschikking kunnen worden verleend (zie o.a. HR 23 januari 2004, C02/156HR).
39. Daargelaten het vorenstaande, zouden de pleegouders en het LJ&R ook niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun hoger beroep om reden dat zij daarbij geen belang meer hebben. Immers, het door de kantonrechter gelaste onderzoek is inmiddels door de raad uitgevoerd en de raad heeft zijn bevindingen, visie en conclusie in een rapport neergelegd dat ook aan alle betrokkenen ter beschikking is gesteld. Dit heeft niet geleid tot een verzoek tot ontzetting van het LJ&R uit de tijdelijke voogdij - integendeel zelfs - van de zijde van de raad.
40. Voorzover pleegouders nog hebben verzocht voor recht te verklaren dat maatregelen de status van [de minderjarige] betreffende bij uitsluiting van anderen door de Nederlandse rechter getroffen dienen te worden, dienen zij in dat verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu niet is gebleken dat zodanig verzoek ook al in eerste aanleg is gedaan en dat ingevolge artikel 362 Rv niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan.
41. Daargelaten al hetgeen hiervoor is overwogen zou zodanig verzoek ook moeten worden afgewezen, aangezien een verklaring voor recht als door de pleegouders verzocht, alleen al gelet op de aard en strekking ervan, steun vindt in de wet noch het recht.
Slotsom
42. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
in de zaak met rekestnummer 0500364
verklaart de pleegouders niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen d.d. 13 juli 2005;
in de zaak met rekestnummer 0500402
verklaart het LJ&R niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen d.d. 13 juli 2005.
Aldus gegeven door mrs Melssen, voorzitter, Garos en Tromp, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 3 mei 2006.