ECLI:NL:GHLEE:2006:AW2044

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-002065-05
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor ernstige misdrijven met fatale gevolgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, die op 18 januari 2005 samen met mededaders een brute overval heeft gepleegd op een café in Leeuwarden, werd beschuldigd van twee ernstige misdrijven. Tijdens de overval is de café-eigenaar, [slachtoffer 1], overleden door een messteek, en een bezoeker, [slachtoffer 2], is met een hockeystick op het hoofd geslagen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot jeugddetentie voor twee jaar, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de overval de toepassing van het volwassenenstrafrecht rechtvaardigden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, die ten tijde van de feiten net minderjarig was, een actieve rol speelde in de planning en uitvoering van de overval. Ondanks de argumenten van de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen, oordeelde het hof dat de bijzondere ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een gevangenisstraf van tien jaar rechtvaardigden. De verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die de zoon van het slachtoffer was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan diefstal met geweld en poging tot doodslag, en legde een aanzienlijke straf op, rekening houdend met de impact van de misdrijven op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002065-05
Arrest van 14 april 2006 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 20 oktober 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [adres] te Leeuwarden,
thans verblijvende in Opvangcentrum Het Poortje te Groningen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W. Boonstra, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee jaren, heeft maatregelen opgelegd en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot jeugddetentie en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal opleggen.
Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de in eerste aanleg toegelaten schriftelijke vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging, zoals bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van strafvordering, waarvan de inhoud - voor zover hier van belang - geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Het hof heeft ter terechtzitting de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Een fotokopie van die vordering is aan dit arrest gehecht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 18 januari 2005 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassalade met daarin ongeveer € 516,- toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
- (bivak)mutsen over het hoofd hebben getrokken en
- het aldaar aan [plein] gevestigde café [café] zijn binnengegaan en
- (zichtbaar voor de aanwezigen) een hamer en een hockeystick en een mes met zich hebben meegedragen en
- hebben geschreeuwd: 'overval, overval en/of dit is een overval, geld'
en dat verdachtes mededader
- op en over de bar van voornoemd café is gesprongen en
- die [slachtoffer 1] met een mes in de hals heeft gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2. primair
hij op 18 januari 2005 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en verdachtes mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een hockeystick een klap op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1 primair:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
onder 2 primair:
medeplegen van poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft in groepsverband twee ernstige misdrijven met zeer ernstige gevolgen gepleegd. Deze misdrijven hebben een grote schok in de maatschappij teweeggebracht.
Op 18 januari 2005 hebben verdachte en zijn mededaders een brute overval gepleegd op [café] te Leeuwarden. Bij de overval is café-eigenaar [slachtoffer 1] overleden tengevolge van een messteek en is cafébezoeker [slachtoffer 2] met een hockeystick hard op/tegen het hoofd geslagen.
Bij verdachte, [medeverdachte 1] en een derde persoon ontstond het plan om een overval te plegen omdat zij behoefte aan (extra) geld hadden. Het idee kwam van verdachte. De keuze viel op voornoemd [café] omdat dit café zich op een relatief rustige plek bevond. Zij vermoedden dat in het café een kluis met de (week)opbrengst aanwezig zou zijn en wilden de inhoud van de kluis meenemen. Er werd besproken dat de overval zou plaatsvinden tegen middernacht, zodat de kans op de aanwezigheid van bezoekers kleiner zou zijn.
De overval is uitvoerig besproken en er zijn - aanvankelijk door verdachte, zijn mededader [medeverdachte 1] en een derde persoon - de nodige voorbereidingshandelingen getroffen. Als zij de kluis niet zouden hebben kunnen openen zouden zij de eigenaar van het café hebben bedreigd en gedwongen de code van de kluis te geven. Enkele dagen voor de overval zijn zij tweemaal langs het café gereden, onder meer om de openings- en sluitingstijden te bekijken. De tweede keer waren zij geheel geprepareerd voor de overval, maar bleek het café al gesloten te zijn. Uiteindelijk is kort voor de overval de samenstelling van de deelnemers in zoverre veranderd dat de derde persoon afhaakte en medeverdachte Redouan [medeverdachte 2] ervoor in de plaats is gekomen.
Op de avond van de overval zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto van [medeverdachte 1] naar voornoemd café gereden. Zij hadden extra kleding en (bivak)mutsen meegenomen om herkenning te voorkomen. Ook hadden zij een mes, een stroomstootwapen, een hamer, een hockeystick en touw meegenomen. Ze hebben zich gehuld in de voor de overval bestemde kleding. Vóór zij naar binnen gingen hebben zij gekeken hoeveel mensen er in het café aanwezig waren. Het bleken er slechts twee te zijn.
Verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens, voorzien van mes, stroomstootwapen, hamer, hockeystick en touw om - indien nodig - aanwezige mensen vast te binden, het café binnengegaan. Verdachte liep voorop omdat zijn mededaders dat - volgens hem - niet durfden. Nadat [medeverdachte 1] - al roepend: 'dit is een overval' - op de bar was toegesneld en erop was gesprongen heeft hij café-eigenaar [slachtoffer 1] met het mes in de hals gestoken. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben zich gericht tot bezoeker [slachtoffer 2]. Verdachte heeft hem bedreigd met de hamer en [medeverdachte 2] heeft hem hard met de hockeystick op/tegen het hoofd (en op de rug) geslagen. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte 1] de inmiddels bloedende [slachtoffer 1] gedwongen de kassalade te openen. Met de buitgemaakte kassalade inclusief inhoud zijn verdachte en zijn mededaders het café uitgesneld, zijn in de auto van [medeverdachte 1] weggereden en hebben vervolgens de opbrengst, een bedrag van ongeveer € 516,-, verdeeld. [slachtoffer 1] is in hulpeloze toestand achtergelaten. Hij is ter plaatse aan zijn verwondingen ten gevolge van de messteek overleden. Verdachte is op verzoek van [medeverdachte 1] nog teruggegaan om het stroomstootwapen, dat op de grond en in de buurt van het slachtoffer lag, op te halen. Hij heeft toen gezien dat [slachtoffer 1] hevig bloedend op de grond lag.
De opbrengst van de overval is besteed aan kleding, uitgaan, benzine en sigaretten.
Na de overval hebben verdachten zich ontdaan van de overval-attributen, die tot hun aanhouding zouden kunnen leiden.
Naast de omstandigheid dat het plegen van een brute overval als hiervoor omschreven een zeer ernstig delict is, rekent het hof het verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer, van wie hij wist dat deze hevig bloedde, in vorenomschreven toestand heeft achtergelaten zonder op enigerlei wijze een hulpdienst in te schakelen. Bovendien acht het hof het onbegrijpelijk dat verdachte in staat is geweest van de opbrengst van de overval kleding te kopen, wetende dat iemand voor dat geld het leven had gelaten. Deze kleding had hij ten tijde van zijn aanhouding nog in zijn bezit. Hij droeg toen zelfs de van dat geld gekochte trui. Kennelijk heeft de gruwelijke afloop van de overval hem er niet van weerhouden een tastbare herinnering daaraan te kopen en te dragen.
Het hof heeft met afgrijzen kennis genomen van het kille en berekenende gedrag van verdachte en zijn mededaders, zowel voor als tijdens en na de overval. Kennelijk heeft slechts het eigen belang op de voorgrond gestaan.
Er was behoefte aan (extra) geld en dat werd op een afschuwelijke wijze verkregen. Vervolgens was het kennelijk zaak om niet 'gepakt' te worden.
De onverwachte en gewelddadige dood van het slachtoffer van feit 1, [slachtoffer 1], heeft diepe sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden en andere mensen in de nabijheid van het slachtoffer. Hoe diep dit met name in het leven van de kinderen van het slachtoffer heeft ingegrepen, heeft het hof zelf kunnen waarnemen toen een van diens zonen namens de familie [slachtoffer 1] de slachtofferverklaring voorlas.
Het slachtoffer van feit 2, [slachtoffer 2], heeft op 10 augustus 2005 bij de rechter-commissaris verklaard tengevolge van de klap op/tegen zijn hoofd een wond van 6 à 7 centimeter op zijn voorhoofd te hebben bekomen, die hij nog steeds voelde. Na de gebeurtenis heeft hij ongeveer vier maanden niet gewerkt. Daarna heeft hij - tot het moment van het verhoor - op therapeutische basis 3 uren per dag gewerkt.
Door het handelen van verdachte is ook de samenleving ernstig geschokt. Dit handelen draagt er tevens toe bij dat de reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
Ter zitting van het hof is door verdachtes raadsman betoogd dat op verdachte het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Op dit punt vond de raadsman de advocaat-generaal aan zijn zijde.
Verdachte, thans bijna negentien jaar oud, was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten zeventien jaar en bijna negen maanden oud en aldus nog (net) minderjarig. Ten aanzien van minderjarigen geldt in beginsel het jeugdstrafrecht, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht.
Omtrent verdachte is een triple-rapportage en een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming opgemaakt. In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 29 september 2005, en in het rapport van psycholoog/psychotherapaut A. Warnaar, d.d. 15 juli 2005, wordt de vraag of er argumenten zijn gelegen in de persoonlijkheid van verdachte die aanleiding geven het volwassenenstrafrecht toe te passen negatief beantwoord. Er wordt verwezen naar verdachtes leeftijdsfase en leefsituatie.
In het omtrent verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport van 15 juli 2005 antwoordt psychiater B.T. Takkenkamp op deze vraag: ' Er zijn geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid van betrokkene die aanleiding geven het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Er zijn mijns inziens echter ook geen argumenten in de persoonlijkheid van betrokkenen die aanleiding geven om het meerderjarigenstrafrecht juist niet toe te passen.'
De uitgebrachte adviezen geven derhalve geen duidelijk en eenduidig beeld op dit punt. De persoonlijkheid van de dader is evenwel niet de enige grond om artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Het hof ziet in de bijzondere ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, zoals hiervoor beschreven, aanleiding tot toepassing van het volwassenenstrafrecht. Daarbij wordt nog opgemerkt dat verdachte bepaald geen ondergeschikte rol in het geheel heeft gespeeld. De overval was zijn idee en hij heeft in de planning en de uitvoering daarvan alsmede het uitwissen van de sporen volop meegedaan.
Het hof heeft tevens acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 19 januari 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
In de hierboven genoemde rapportages van psychiater B.T. Takkenkamp en psycholoog/psychotherapeut A. Warnaar is als conclusie opgenomen dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van de hem tenlastegelegde delicten. Het hof neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de zijne.
Gelet op het planmatige karakter van de overval, de gevolgen ervan en de mate van agressiviteit beschouwt het hof de onderhavige zaak als zeer ernstig. Aan verdachte dient dan ook - in het bijzonder ter vergelding van het leed dat hij anderen heeft aangedaan - een aanzienlijke straf te worden opgelegd. Gelet op het voorgaande acht het hof - anders dan de advocaat-generaal en ondanks de jeugdige leeftijd van verdachte - geen andere straf passend dan een gevangenisstraf van lange duur als hierna te melden.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de door feit 1 benadeelde partij, de zoon van het slachtoffer, zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen zoals als na te melden, met dien verstande, dat indien dit bedrag door een of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit onder 1 is toegebracht, zal het hof het bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 (oud), 47, 77b, 57, 287, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven onder 1 primair en 2 primair als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tien jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], [adres], [woonplaats], tot een bedrag van zesduizenddriehonderdacht euro en tweeënveertig eurocent;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zesduizenddriehonderdacht euro en tweeënveertig eurocent ten behoeve van [benadeelde partij], [adres], [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van eenhonderdzesentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. M. Koers-van der Linden en mr. E.F. Stamhuis, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier.