ECLI:NL:GHLEE:2006:AW2042

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-002171-05
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brute overval met dodelijke afloop op café in Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte heeft in groepsverband vier ernstige misdrijven gepleegd, waaronder een brute overval op een café op 18 januari 2005, waarbij de café-eigenaar is overleden door een messteek en een bezoeker ernstig gewond is geraakt door een hockeystick. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders zich goed hadden voorbereid op de overval, waarbij ze gewelddadig te werk gingen en de slachtoffers in een hulpeloze toestand achterlieten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaren, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving in overweging heeft genomen. De verdachte had eerder soortgelijke delicten gepleegd en was ten tijde van de feiten meerderjarig, maar het hof heeft geen aanleiding gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, en de verdachte is ook veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde jeugddetentie afgewezen, gezien de ernst van de huidige feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002171-05
Arrest van 14 april 2006 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 20 oktober 2005 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.J. Ausma, advocaat te Nieuwegein.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest, heeft een maatregel opgelegd en heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij en op een vordering tot tenuitvoerlegging, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Voorts heeft hij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling van twee weken jeugddetentie ter zake van parketnummer 17/075196-02 gevorderd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de in eerste aanleg toegelaten schriftelijke vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging, zoals bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van strafvordering, waarvan de inhoud geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Het hof heeft ter terechtzitting de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Een fotokopie van die vordering is aan dit arrest gehecht.
Verzoek tot het horen van een deskundige
De raadsman heeft per faxbericht van 1 februari 2006 de advocaat-generaal verzocht onder meer getuige-deskundige A. Warnaar, psycholoog en psychotherapeut te Groningen, te horen omtrent de door hem ten behoeve van verdachte opgestelde rapportage en omtrent het in de rapportage gegeven advies.
Warnaar is niet ter zitting van het hof verschenen. De raadsman heeft ter zitting medegedeeld dat, gezien het feit dat Warnaar in eerste aanleg reeds is gehoord, hij vooralsnog afstand van het horen van genoemde getuige doet. Wanneer het hof daartoe bij de beraadslaging behoefte zou hebben, kan deze getuige na heropening nog nader worden gehoord.
Het hof acht zich evenwel voldoende ingelicht. Nader horen acht het hof niet noodzakelijk.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 18 januari 2005 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassalade met daarin ongeveer € 516,- toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
- (bivak)mutsen over het hoofd hebben getrokken en
- het aldaar aan het [plein] gevestigde café [café] zijn binnengegaan en
- (zichtbaar voor de aanwezigen) een hamer en een hockeystick en een mes met zich hebben meegedragen en
- hebben geschreeuwd: 'overval, overval en/of dit is een overval, geld'
en dat verdachtes mededader
- op en over de bar van voornoemd café is gesprongen en
- die [slachtoffer 1] met een mes in de hals heeft gestoken
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2. primair
hij op 18 januari 2005 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en verdachtes mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een hockeystick een klap op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 9 januari 2005, te Leeuwarden, op de openbare weg, te weten [openbare weg], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnaie met 110 euro en een telefoon, toebehorende aan restaurant [restaurant] en/of aan [slachtoffer 3], welke bedreiging met geweld bestond uit
- het op die [slachtoffer 3] komen aanrennen en
- het dragen van een (bivak)muts en
- het opzettelijk dreigend (op korte afstand van en zichtbaar voor die [slachtoffer 3]) houden van een honkbalknuppel en
- het opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 3] de woorden toevoegen: ' Geld geven, geld geven en telefoon. Op je knieën, op je knieën.'
4.
hij op 8 januari 2005 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van 40 euro, toebehorende aan [onderneming], welke bedreiging met geweld bestond uit
- het op die [slachtoffer 4] af komen lopen met een opgeheven knuppel in de hand en
- het dragen van een (bivak)muts en
- het opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 4] de woorden toevoegen: ' Geld, geld, nu.'
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1 primair:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
onder 2 primair:
medeplegen van poging tot doodslag;
onder 3:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
onder 4:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft in een kort tijdsbestek in groepsverband vier ernstige misdrijven gepleegd, waarvan twee misdrijven (met betrekking tot de overval op 18 januari 2005) met zeer ernstige gevolgen. Met name die overval heeft een grote schok in de maatschappij teweeggebracht.
Op 18 januari 2005 hebben verdachte en zijn mededaders een brute overval gepleegd op [café] te Leeuwarden. Bij de overval is café-eigenaar [slachtoffer 1] overleden tengevolge van een messteek en is cafébezoeker [slachtoffer 2] met een hockeystick hard op/tegen het hoofd geslagen.
Bij [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en een derde persoon ontstond het plan om een overval te plegen omdat zij behoefte aan (extra) geld hadden. De keuze viel op voornoemd [café] omdat dit café zich op een relatief rustige plek bevond. Zij vermoedden dat in het café een kluis met de (week)opbrengst aanwezig zou zijn en wilden de inhoud van de kluis meenemen. Er werd besproken dat de overval zou plaatsvinden tegen middernacht, zodat de kans op de aanwezigheid van bezoekers kleiner zou zijn.
De overval is uitvoerig besproken en er zijn - aanvankelijk door [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en de derde persoon - de nodige voorbereidingshandelingen getroffen. Als zij de kluis niet zouden hebben kunnen openen zouden zij de eigenaar van het café hebben bedreigd en gedwongen de code van de kluis te geven. Enkele dagen voor de overval zijn zij tweemaal langs het café gereden, onder meer om de openings- en sluitingstijden te bekijken. De tweede keer waren zij geheel geprepareerd voor de overval, maar bleek het café gesloten te zijn.
Uiteindelijk is kort voor de overval de samenstelling van de deelnemers in zoverre veranderd dat de derde persoon afhaakte en verdachte ervoor in de plaats is gekomen.
Op de avond van de overval zijn verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de auto van [medeverdachte 1] naar voornoemd café gereden. Zij hadden extra kleding en (bivak)mutsen meegenomen om herkenning te voorkomen. Ook hadden zij een mes, een stroomstootwapen, een hamer, een hockeystick en touw meegenomen. Ze hebben zich gehuld in de voor de overval bestemde kleding. Vóór zij naar binnen gingen hebben zij gekeken hoeveel mensen er in het café aanwezig waren. Het bleken er slechts twee te zijn.
Verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens, voorzien van een mes, stroomstootwapen, hamer, hockeystick en touw om - indien nodig - aanwezige mensen vast te binden, het café binnengegaan. Nadat [medeverdachte 1] - al roepend: 'dit is een overval' - op de bar was toegesneld en erop was gesprongen heeft hij de café-eigenaar met het mes in de hals gestoken. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben zich gericht tot bezoeker [slachtoffer 2]. [medeverdachte 2] heeft hem bedreigd met de hamer en verdachte heeft hem hard met de hockeystick op/tegen het hoofd (en op de rug) geslagen. Vervolgens hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de inmiddels bloedende [slachtoffer 1] gedwongen de kassalade te openen. Met de buitgemaakte kassalade inclusief inhoud zijn verdachten het café uitgesneld, zijn in de auto van [medeverdachte 1] weggereden en hebben de opbrengst, een bedrag van ongeveer € 516,-, verdeeld. [slachtoffer 1] is in hulpeloze toestand achtergelaten. Hij is ter plaatse aan zijn verwondingen ten gevolge van de messteek overleden. De opbrengst van de overval is besteed aan kleding, uitgaan, benzine en sigaretten. Na de overval hebben verdachten zich ontdaan van de overval-attributen, die tot hun aanhouding zouden kunnen leiden.
Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte in geringere mate bij de planning van de overval op 18 januari 2005 betrokken was dan zijn medeverdachten en dat hij eerst in een later stadium de plaats van de 'derde man' heeft ingenomen. Verdachte heeft echter willens en wetens meegedaan aan de overval. Verdachte had zich voorzien van dubbele kleding; vóór de overval heeft hij een jas, trui en broek uitgedaan. Voorts heeft hij zich voorzien van een hockeystick. Hij heeft voor hij en zijn mededaders het café binnengingen, een bivakmuts opgezet en handschoenen aangedaan. Tevoren was tussen verdachte en zijn mededaders afgesproken dat zij het café zouden binnengaan en de aanwezige personen in het eethoekje zouden drijven, dat zij een mes en een hamer zouden meenemen en dat verdachte een hockeystick zou meenemen. Verdachte is ook degene geweest die [slachtoffer 2] met de hockeystick een harde klap op/tegen diens hoofd, boven zijn linkeroog, heeft gegeven en op zijn rug heeft geslagen.
Naast de omstandigheid dat het plegen van een brute overval als op 18 januari 2005 een zeer ernstig delict is, rekent het hof het verdachte zwaar aan dat hij, terwijl hij wist dat het slachtoffer [slachtoffer 1] met een mes gestoken was, niet op enigerlei wijze een hulpdienst heeft ingeschakeld. Bovendien acht het hof het onbegrijpelijk dat verdachte in staat is geweest om van de opbrengst van de overval uit te gaan en sigaretten te kopen, wetende dat iemand voor dat geld het leven had gelaten.
Het hof heeft met afgrijzen kennis genomen van het kille en berekenende gedrag van verdachte en zijn mededaders, zowel kort voor als tijdens en na de overval. Kennelijk heeft slechts het eigen belang op de voorgrond gestaan. Er was behoefte aan (extra) geld en dat werd op een afschuwelijke wijze verkregen. Vervolgens was het kennelijk zaak om niet 'gepakt' te worden.
Kort voor de overval op genoemd café heeft verdachte zich op 8 en 9 januari 2005 in Leeuwarden met anderen schuldig gemaakt aan berovingen. De wijze waarop deze overvallen zijn gepleegd komt in sterke mate overeen met de overval op 18 januari 2005. Bij beide berovingen had verdachte zich voorzien van een bivakmuts en beide keren is gedreigd met een slagwapen (een honkbalknuppel). Ook bij deze overvallen is het motief de drang naar geld geweest en zijn willekeurig uitgekozen personen daarvan het slachtoffer geworden.
De onverwachte en gewelddadige dood van het slachtoffer van feit 1, [slachtoffer 1], heeft diepe sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden en andere mensen in de nabijheid van het slachtoffer. Hoe diep dit met name in het leven van de kinderen van het slachtoffer heeft ingegrepen, heeft het hof zelf kunnen waarnemen toen een van diens zonen namens de familie [slachtoffer 1] de slachtofferverklaring voorlas.
Het slachtoffer van feit 2, [slachtoffer 2], heeft op 10 augustus 2005 bij de rechter-commissaris verklaard tengevolge van de klap op/tegen zijn hoofd een wond van 6 à 7 centimeter op zijn voorhoofd te hebben bekomen, die hij nog steeds voelde. Na de gebeurtenis heeft hij ongeveer vier maanden niet gewerkt. Daarna heeft hij - tot het moment van het verhoor - op therapeutische basis 3 uren per dag gewerkt.
Ook de slachtoffers van de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zullen - naar de ervaring leert - nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid ondervinden.
Door het handelen van verdachte is ook de samenleving ernstig geschokt. Dit handelen draagt er tevens toe bij dat de reeds bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
Ter zitting van het hof is door verdachtes raadsman betoogd dat op verdachte, hoewel hij meerderjarig was ten tijde van de gepleegde feiten, het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Hiertoe heeft hij onder meer verwezen naar de omtrent verdachte uitgebrachte triple-rapportage waarvan een psychologisch onderzoek door A. Warnaar en een psychiatrisch rapport door B.T. Takkenkamp, beide d.d. 15 juli 2005, deel uitmaken. In deze rapporten wordt verdachte omschreven als een zwakbegaafd persoon en wordt, ondanks het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict meerderjarig was, de oplegging van plaatsing in een jeugdinrichting geadviseerd.
Ter terechtzitting van het hof heeft de deskundige Takkenkamp aangegeven dat hij de behandelprognose van verdachte in een instelling voor jeugdigen somber acht en dat hij niet positief gestemd is ten aanzien van een oplegging van een dergelijke maatregel. Wel achtte hij een dergelijke maatregel minder ongunstig voor verdachte dan een gevangenisstraf.
Het hof heeft hiertoe het volgende overwogen.
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten achttien jaar oud. Om die reden geldt voor hem in beginsel het volwassenenstrafrecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het echter mogelijk recht te doen overeenkomstig het jeugdstrafrecht. Dit is mogelijk op grond van de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Ter zitting noch uit de rapporten zijn naar het oordeel van het hof zodanige kenmerken gelegen in de persoonlijkheid van verdachte naar voren gekomen die zouden kunnen leiden tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Bovendien geven de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
In de hierboven genoemde rapportages van psychiater B.T. Takkenkamp en psycholoog/psychotherapeut A. Warnaar is als conclusie opgenomen dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van de hem tenlastegelegde delicten. Het hof neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de zijne.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 januari 2006, waaruit blijkt dat verdachte op 7 januari 2003 reeds is veroordeeld wegens soortgelijke delicten, onder meer tot een voorwaardelijke jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren. Die proeftijd is met een jaar verlengd. Die proeftijd heeft verdachte er evenwel niet van weerhouden opnieuw soortgelijke, buitengewoon ernstige feiten - zelfs voor het einde van die proeftijd - te plegen.
Gelet op het planmatige karakter van de misdrijven, de gevolgen ervan en de mate van agressiviteit beschouwt het hof de onderhavige zaak als zeer ernstig. Bovendien heeft verdachte de feiten gepleegd tijdens een proeftijd. Aan verdachte dient dan ook - in het bijzonder ter vergelding van het leed dat hij anderen heeft aangedaan en tevens - gezien de reeks van ernstige geweldsmisdrijven in een korte periode - ter bescherming van de maatschappij - een aanzienlijke straf te worden opgelegd. Gelet op het voorgaande acht het hof - met de rechtbank - geen andere straf passend dan een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de door feit 1 benadeelde partij, de zoon van het slachtoffer, zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken, met uitzondering van de taxaties, kosten bijzetting en de nota afwikkeling erfrecht. Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij opgegeven schade rechtstreekse schade is, toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Derhalve kan de vordering worden toegewezen zoals na te melden, met dien verstande, dat indien dit bedrag door een of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit onder 1 is toegebracht, zal het hof het bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 7 januari 2003 is veroordeelde veroordeeld tot (onder meer) jeugddetentie voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 22 januari 2003, op welke datum tevens de proeftijd is ingegaan. De proeftijd is verlengd met een jaar. De officier van justitie heeft op 1 augustus 2005 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde jeugddetentie, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd, om reden, dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten.
Het hof acht in dit geval geen termen aanwezig de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie te bevelen en zal de vordering derhalve afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 (oud), 47, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij], [adres], [woonplaats], tot een bedrag van zesduizenddriehonderdacht euro en tweeënveertig eurocent;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zesduizenddriehonderdacht euro en tweeënveertig eurocent ten behoeve van [benadeelde partij], [adres], [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van eenhonderdzesentwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien één of meer van de mededaders van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van jeugddetentie voor de duur van twee weken, aan veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Leeuwarden van 7 januari 2003.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. M. Koers-Van der Linden en mr. E.F. Stamhuis, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier.