Arrest d.d. 29 maart 2006
Rolnummer 0500203
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Coöperatie Coöperatieve FloraHolland U.A.,
gevestigd te Naaldwijk,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: FloraHolland,
procureur: mr A.H. Lanting,
[geïntimeerde], h.o.d.n. BSE Licht en Geluid,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 30 maart 2005 door sector kanton, locatie Groningen van de rechtbank Groningen (verder aan te duiden als de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 14 april 2005 is door FloraHolland hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 27 april 2005.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"te vernietigen het vonnis van de Rechtbank te Groningen, Sector Kanton, Locatie Groningen van 30 maart 2005 gewezen onder rolnr.: 231383/04-7103 tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde en opnieuw rechtdoende de volledige vordering van appellante toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties."
FloraHolland heeft een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat uw hof appellante in haar hoger beroep niet-ontvankelijk verklaart, althans haar dit hoger beroep ontzegt, met veroordeling van appellante in de kosten van dit geding, dit laatste uitvoerbaar bij voorraad."
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
FloraHolland heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. FloraHolland heeft bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van een bedrag groot Euro 17.556,89 c.a. terzake van een in maart 2003 tussen "The Party Organizer" vertegenwoordigd door [betrokkene] en Flowerdome B.V. gesloten huurovereenkomst betreffende een ruimte in de Flowerdome in de periode 16 tot 18 mei 2003.
2. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen op de gronden als weergegeven onder de overwegingen 4.1 tot en met 4.4. van het beroepen vonnis en heeft FloraHolland veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
Met betrekking tot grief I:
3. De eerste grief komt op tegen hetgeen de kantonrechter onder overweging 2 onder het kopje feiten heeft weergegeven.
4. In de toelichting op deze grief wordt echter in het geheel niet aangegeven wat er onjuist zou zijn aan de betreffende weergave. De betreffende feiten worden deels herhaald en voor het overige wordt slechts aangegeven dat [betrokkene] de betreffende overeenkomst "aan Flowerdome ter beschikking heeft gesteld ten bewijze van zijn samenwerking met [geïntimeerde] ", alsmede dat de kantonrechter de vordering ten onrechte heeft afgewezen.
5. De grief komt derhalve niet inhoudelijk tegen de door de kantonrechter weergegeven feiten op, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan. Voorzover met de grief wordt betoogd dat de kantonrechter heeft nagelaten een feit of feiten, die in de ogen van FloraHolland ook als vaststaand hebben te gelden, te vermelden, miskent de grief dat het de rechter vrijstaat slechts de feiten die hij voor zijn beslissing van belang acht als vaststaand aan te merken.
6. Voor het overige mist de grief zelfstandige betekenis.
Met betrekking tot de overige grieven:
7. De grieven richten zich tegen hetgeen de kantonrechter voor het overige in het beroepen vonnis heeft overwogen.
8. Om proceseconomische redenen zal het hof veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat één of meer grieven terecht zijn opgeworpen en in verband met de devolutieve werking van het appel eerst het verweer van [geïntimeerde] onderzoeken dat FloraHolland niet gerechtigd zou zijn tot inning van de door haar gepretendeerde vordering.
9. FloraHolland doet haar vordering als oorspronkelijk eiseres onder meer steunen op de stelling dat zij de rechthebbende is van de vordering ter zake van de huurpenningen, verschuldigd geworden uit hoofde van de door Flowerdome B.V. als verhuurder aangegane huurovereenkomst. Nadat [geïntimeerde] deze stelling bij conclusie van antwoord (nr. 2.1.1) had betwist, heeft FloraHolland bij conclusie van repliek opgeworpen dat Flowerdome B.V. de vordering aan haar heeft gecedeerd, en heeft zij ter staving van die stelling prod. 3 in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft de bestrijding van zijn verweer op zijn beurt bestreden met de stelling dat de door FloraHolland bij conclusie van repliek als prod. 3 in het geding gebrachte cessie-akte een onbevoegdelijk door [jurist 1] en [jurist 2] getekend stuk behelst. Bij memorie van grieven heeft FloraHolland aangevoerd - naar het hof de stellingen begrijpt die FloraHolland in de memorie van grieven onder nr. 30 onder 1 i) tot en met iii) heeft opgeworpen, die stellingen in onderling verband beschouwd -, dat genoemde mrs Duijsens en Van Voorthuizen zulks bevoegdelijk hebben gedaan. Deze stelling onderbouwt FlortaHolland echter niet verder, zodat het hof - nu terzake een gespecificeerd bewijsaanbod niet is gedaan - aan het standpunt van FloraHolland dat de betrokken vordering aan haar, al dan niet ter incasso, is gecedeerd voorbij moet gaan.
10. Voor het geval anders zou moeten worden geoordeeld, overweegt het hof nog het volgende. Het hof moet eveneens - als niet ter zake doende - voorbijgaan aan hetgeen FloraHolland heeft aangevoerd omtrent de vennootschap onder firma die volgens FloraHolland tussen [betrokkene] en [geïntimeerde] zou hebben bestaan. Daargelaten of de door Wiltschult en [geïntimeerde] op 23 april 2003 aangegane overeenkomst als een overeenkomst tot het oprichten van een vennootschap onder firma moet worden gekwalificeerd, in ieder geval heeft FloraHolland niet voldoende gemotiveerd gesteld dat reeds ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst door Flowerdome B.V. met ' "The Partyorganizer", vertegenwoordigd door [betrokkene]', tussen [betrokkene] en [geïntimeerde] een vennootschap onder firma bestond en dat [betrokkene] bij het aangaan van de huurovereenkomst in zijn hoedanigheid van vennoot van die vennootschap onder firma handelde.
11. Ten aanzien van het door FloraHolland subsidiair gedane beroep op het derdenbeding dat de eerdergenoemde overeenkomst van 23 april 2003 zou bevatten, is het hof van oordeel dat in de tekst van het daarvan opgemaakte schriftelijk contract geen beding ten behoeve van FloraHolland als derde valt te ontwaren, nu bedoelde overeenkomst naar de bewoordingen van het vermelde contract betrekking heeft op een interne verdeelsleutel tussen [betrokkene] en [geïntimeerde]. Enkel het gebruik van de woorden 'geheel aansprakelijk' in het schriftelijk contract maakt dat niet anders. Ook bij een overeenkomst welke beweerdelijk een beding ten behoeve van een derde bevat, heeft te gelden dat de vraag of de contracterende partijen iets ten behoeve van de derde zijn overeengekomen, niet enkel kan worden beantwoord op grond van een taalkundige uitleg van de bewoordingen van het ter zake van de overeenkomst opgemaakte contract. Het komt immers steeds ook daar aan op de zin die de contracterende partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof moet constateren dat FloraHolland niet voldoende gemotiveerd feiten heeft gesteld op grond waarvan [betrokkene] aan verklaringen en gedragingen van [geïntimeerde] redelijkerwijs de betekenis zou mogen toekennen dat [geïntimeerde] hem toezegde een prestatie ten behoeve van FloraHolland te zullen verrichten, te weten de betaling van de thans door deze gevorderde huurpenningen, of dat [betrokkene] redelijkerwijs van hem mocht verwachten dat hij zich daartoe verplichtte.
12. Gelet op het hiervoor overwogene, moet het hof ook voorbijgaan aan het door Flora Holland gedane aanbod haar stellingen te bewijzen.
13. De overige grieven falen derhalve eveneens.
De slotsom.
14. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van FloraHolland als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris procureur: 1 punt tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt FloraHolland in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op Euro 244,-- aan verschotten en Euro 894,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr Mollema, voorzitter en mrs Breemhaar en Zandbergen, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 29 maart 2006.