ECLI:NL:GHLEE:2006:AV0551

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001815-04
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Huisman
  • Beswerda
  • Van Zant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in zaak over het bijeenbrengen van schapen op één plaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van het overtreden van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000, omdat zij 104 schapen van verschillende herkomst korter dan 21 dagen op één plaats had samengebracht. De advocaat van de verdachte, mr. W.J.T. Bustin, voerde aan dat de schapen op verschillende percelen waren ondergebracht, die gescheiden waren door sloten, wegen en hekken, en dat deze percelen niet als één plaats konden worden beschouwd in de zin van de regelgeving.

Het hof overwoog dat de wetgeving niet expliciet het begrip 'één plaats' definieert en dat de verdachte haar werkwijze niet had gemeld aan de toezichthoudende ambtenaren. Desondanks concludeerde het hof dat de schapen op voldoende van elkaar afgescheiden percelen waren ondergebracht, waardoor niet kon worden gesteld dat de verdachte de dieren op één plaats had samengebracht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke definities binnen de regelgeving en de mogelijkheid voor verdachten om hun werkwijze te onderbouwen met bewijs dat aan de eisen van de wet voldoet. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om een geldboete op te leggen afgewezen, en heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001815-04
Arrest van 26 januari 2006 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer,
op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Leeuwarden van 21 oktober 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2], beiden maat van verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. W.J.T. Bustin, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte veroordeelt tot een geldboete ter hoogte van € 5.000,-, waarvan € 2.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, eventueel te betalen in termijnen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waarin de verbeterde lezing van de eerste rechter is aangebracht. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Verdachte wordt verweten - kort gezegd - dat zij 104 schapen afkomstig van verschillende plaatsen korter dan 21 dagen op één plaats heeft bijeengebracht.
Vrijspraak
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat onder "één plaats" in de zin van artikel 9k, eerste lid, van de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 (oud) (verder: de Regeling bijeenbrengen) moet worden verstaan één perceel (grasland), niet één bedrijf. Namens verdachte is aangevoerd dat verdachtes werkwijze evenals de Regeling bijeenbrengen is gericht op het voorkomen van verspreiding van besmettelijke dierziekten. De aangevoerde koppels schapen verblijven op van elkaar afgescheiden percelen op het bedrijf. Verdachte gebruikt daarvoor 12, door sloten, wegen en hekken van elkaar gescheiden, percelen, die afzonderlijk toegankelijk zijn via en direct gelegen zijn aan een openbare weg. De percelen zijn op dezelfde wijze van elkaar gescheiden als zij zijn gescheiden van naburige bedrijven. De aanvoer van de schapen geschiedt tevens gescheiden. Een koppel schapen afkomstig van één boerenbedrijf wordt naar één bepaald perceel gebracht en wordt daar uitgeladen. Dit koppel verblijft daar totdat de dieren worden afgevoerd naar een ander bedrijf, in casu een slachthuis.
Artikel 18, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWD), dat ten grondslag ligt aan artikel 9k van de Regeling bijeenbrengen, luidt:
"De regelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op de aanvoer van dieren naar en de afvoer van dieren van bedrijven of vestigingen waar dieren worden gehouden, markten en andere plaatsen waarop dieren afkomstig van verschillende plaatsen bijeen worden gebracht alsmede op de controle daarop, daaronder begrepen de verzegeling van vervoermiddelen en de afgifte van bewijsstukken."
Nu de Regeling bijeenbrengen, noch de regeling die haar is opgevolgd, te weten de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE's, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, noch de toelichtingen op deze regelgeving het begrip "één plaats" beperken tot enkel één bedrijf, ziet het hof geen reden waarom daaronder niet tevens begrepen zou kunnen worden een van andere delen afgescheiden deel van een bedrijf dat geschikt is (of bestemd is) voor het houden van schapen.
Tot op heden heeft verdachte haar werkwijze niet aan de toezichthoudende ambtenaren gemeld. Daargelaten de omstandigheid dat verdachte haar werkwijze inzichtelijk en controleerbaar dient te maken onder meer door daarover een registratie bij te houden, is ter terechtzitting voldoende aannemelijk gemaakt dat ieder van een ander bedrijf afkomstig koppel schapen werd ondergebracht op een afzonderlijk en voldoende van andere percelen afgescheiden perceel, zodat niet gezegd kan worden dat verdachte de dieren bijeen heeft gebracht op één plaats (evenmin op "één plaats" in de zin van de Regeling bijeenbrengen).
Het hof acht derhalve niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Beswerda en Van Zant, in tegenwoordigheid van mr. Bijma als griffier, zijnde mrs. Beswerda en Van Zant voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.